Geen gesteggel over tarieven jeugdhulp?
Maatregel moet einde maken aan kibbelende gemeenten en jeugdhulpaanbieders.
Op 1 juli is de AMvB reële prijzen Jeugdwet in werking getreden. Deze Algemene Maatregel van Bestuur moet gemeenten meer houvast bieden bij het vaststellen van ‘reële tarieven’ voor jeugdhulpaanbieders. Of het besluit zoden aan de dijk zet, is een tweede. ‘Gemeenten en aanbieders zullen naar verwachting blijven discussiëren over de hoogte van de tarieven.’
Wanneer gemeenten jeugdhulp inkopen, moeten ze eerst een kostprijsonderzoek doen om te komen tot een zogenoemd ‘reëel tarief’ voor jeugdhulpaanbieders. Lokale overheden gebruiken hiervoor kostprijselementen, en de AMvB concretiseert met welke vier elementen in ieder geval rekening moet worden gehouden. Denk aan de kosten van beroepskrachten, zoals het uitbetalen van salaris. Maar ook aan overheadkosten van aanbieders: ict, huisvesting en personeel. Over deze kostenpost wordt in de praktijk veel gediscussieerd.
Indexeren
Daarnaast is indexatie een van de kostprijselementen. Gemeenten moeten de tarieven jaarlijks indexeren in lijn met de Contractstandaard Jeugd. Deze indexering van de personele kosten (loonkosten) gebeurt op basis van een percentage dat de overheid vaststelt: de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA). De OVA wordt berekend aan de hand van cijfers van het Centraal Planbureau (CPB). De hoogte van de indexering kan ook worden bepaald op basis van (een gemiddelde stijging van) de cao.
Geschillen
De AMvB moeten leiden tot betere gesprekken tussen gemeenten en aanbieders over wat een reële prijs voor jeugdhulp is, zegt Sanne Groenwold, advocaat bij Duet advocaten. Ze is expert op het gebied van inkoop en aanbesteden binnen het sociaal domein. Volgens Groenwold weten gemeenten nu welke kostprijselementen zij in ieder geval moeten uitvragen. En jeugdhulpaanbieders weten op hun beurt dat zij inzicht moeten geven in deze kostenposten. Maar op welke wijze gemeenten kostprijsonderzoek moeten uitvoeren, daarover rept de AMvB met geen woord. Dat geldt evenmin voor hoe zij de uitkomsten moeten interpreteren om te komen tot een reëel tarief. ‘Terwijl daarover nu juist vaak de discussies en geschillen tussen gemeenten en aanbieders gaan’, legt Groenwold uit.
Weinig veranderen
Bovendien is het de vraag of deze maatregel iets doet met de prijzen. Wouter Oosterom vermoedt dat de AMvB nauwelijks impact zal hebben op de hoogte van de tarieven. Oosterom is onderzoeker en adviseur bij Significant Public. Met collega’s onderzocht hij het te verwachten invloed van de AMvB. Daaruit blijkt dat het effect beperkt zal zijn. ‘Gemeenten die voor het eerst prijzen hebben onderbouwd conform de AMvB, merken dat deze soms wat naar boven en soms naar beneden worden bijgesteld’, licht Oosterom toe. ‘Zeker voor gemeenten die inspanningsgericht bekostigen – de zogenoemde ‘PxQ- financiering’, waarbij gemeenten afspraken maken met zorgaanbieders op basis van een vaste vergoeding per uur geleverde ondersteuning – zal er weinig veranderen.’
Objectief
Het is dan ook lastig om te bepalen of deze maatregel leidt tot ‘reële tarieven’. Oosterom: ‘Het punt is dat er geen objectief tarief bestaat voor hulp en ondersteuning die door meerdere aanbieders wordt geleverd. Anders zouden er wel landelijke tarieven voor alle aanbieders in Nederland zijn.’ Volgens de onderzoeker is het bepalen van de prijs altijd afhankelijk van de eisen die een gemeente stelt en de bedrijfsvoering van jeugdzorgaanbieders. Ook de lokale context kan meespelen. In de ene regio zijn de tekorten op de arbeidsmarkt een groter probleem dan in de andere.
Winst en verlies
Dat benadrukt het belang van tariefdifferentiatie. Momenteel maken sommige aanbieders veel winst, terwijl uitgerekend de aanbieders van complexe jeugdzorg juist rode cijfers schrijven. Gemeenten moeten sinds 1 juli in hun verordening aandacht besteden aan de wijze waarop zij tariefdifferentiatie bevorderen. Zodat voor zwaardere (duurdere) zorg hogere prijzen worden betaald dan voor lichtere (goedkopere) zorg. ‘Ook in de Hervormingsagenda Jeugd is dit een belangrijk thema’, zegt Groenwold.
Vrijgevestigde
Het valt de advocaat echter op dat de hervormingsagenda en de AMvB alleen kijken naar het verschil in tarieven tussen duurdere specialistische zorg en goedkopere lichte jeugdhulp. ‘Je zou ook onderscheid kunnen maken op basis van een verschil in kostenstructuur van jeugdhulpaanbieders, zodat bijvoorbeeld een vrijgevestigde met een lage(re) overhead niet meer hetzelfde tarief ontvangt als een grote systeemaanbieder met een hoge(re) overhead.’ Zo krijg je reële tarieven voor beide type jeugdhulpaanbieders en kun je excessief hoge winsten voorkomen.
Ongelijke gevallen
Volgens Groenwold is het maken van dit onderscheid vanuit juridisch oogpunt goed verdedigbaar: ‘Het gelijkheidsbeginsel brengt niet alleen met zich dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, maar ook dat ongelijke gevallen niet gelijk hoeven te worden behandeld.’ Als aangetoond kan worden dat systeemaanbieders objectief verschillen van zelfstandigen, dan zou tariefdifferentiatie op basis van een verschil in kostenstructuur toegestaan moeten zijn, betoogt de advocaat.
Meer discussie
Met de komst van de AMvB verwacht de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ‘meer discussie over kostprijzen’, vooral in regio’s met een hogere aanbiedersdichtheid. De gemeentekoepel denkt dat het netto effect eerder een kostenverhoging dan een kostenverlaging zal zijn. Dit omdat de maatregel bij enkele soorten jeugdhulp tot hogere tarieven en uitgaven zal leiden. Mogelijk kunnen de tarieven voor andere hulp juist lager uitpakken, meent de VNG.
Jeugdzorg Nederland is daarentegen kritisch op de manier waarop de loonkosten worden geïndiceerd. Gemeenten kunnen dit doen op basis van de OVA-systematiek óf op basis van (een gemiddelde stijging van) de cao. De hoogte kan daardoor verschillen, wat leidt tot ‘onduidelijkheid en extra werkzaamheden’, zegt woordvoerder Maureen Veurman. Volgens haar is het probleem tweeledig. Enerzijds zullen gemeenten afwijken van het percentage. Anderzijds zullen die twee verschillende manieren van indiceren leiden tot meer administratieve lasten bij jeugdhulpaanbieders, zo verwacht de branchevereniging.
Voormalig VWS-staatssecretaris Maarten van Ooijen (ChristenUnie) liet in maart weten geen te reden zien om regels over indexatie vast te stellen. Er is ‘voldoende duidelijkheid’ en de Contractstandaarden Jeugd zijn ‘staande praktijk’, zegt hij. Daar denkt de sector anders over. ‘De praktijk wijst uit dat de contractstandaarden Jeugd, ondanks afspraken hierover, niet in alle gevallen door partijen worden nageleefd’, aldus Jeugdzorg-directeur Leon Noorlander in een brief aan de Tweede Kamer.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.