‘Onze ruimtelijke focus moet breder’
Een gesprek met rijksbouwmeester Francesco Veenstra, die nu een jaar deze functie bekleedt.
Een jaar is Francesco Veenstra nu de nieuwe rijksbouwmeester. Een gesprek over de ruimtelijke kwaliteit van Nederland, de rol van gemeenten daarin en die van hemzelf. ‘We zullen met z’n allen moeten bepalen wat onze gedeelde waarden zijn.’
‘Ik ben volgens mij de eerste rijksbouwmeester met een eigen kroeg’, grapt Francesco Veenstra meteen bij binnenkomst. We hebben afgesproken bij Vakwerk, het Delftse architectenbureau waar hij naast zijn baan als rijksbouwmeester nog steeds twee dagen in de week als architect werkt. Het voormalige ketelhuis van de Technische Hogeschool is getransformeerd tot laagdrempelige werkunits met café en terras aan de Schie.
Het is geen toeval, dat café, volgens Veenstra. ‘Ik zie het als mijn primaire taak om in te zetten op verbinding.’ Als kantoor en café ’s avonds of in het weekend gesloten zijn, blijven de terrasstoelen bewust buiten staan. ‘Er zitten hier in de wijk veel buitenlandse studenten. Die kunnen de ruimte delen met buurtbewoners. Zo dragen we bij aan spontane ontmoetingen en nieuwe contacten.’
De jongensachtige Veenstra (spijkerbroek, zwart T-shirt, 49) werd in mei 2020 benaderd om Floris Alkemade op te volgen als rijksbouwmeester. Een prestigieuze baan. Niet alleen adviseert de rijksbouwmeester over nieuwbouw, renovatie en herbestemming van het rijksvastgoed, ook is hij – tot nu toe waren het op Liesbeth van der Pol na 32 mannen – voorzitter van het College van Rijksadviseurs dat het ‘ruimtelijk denken stimuleert rondom alle huidige maatschappelijke opgaven’.
Veenstra was eerder mede-eigenaar van het befaamde architectenbureau Mecanoo en voorzitter van de Branchevereniging Nederlandse Architectenbureaus (BNA). Het rijksbouwmeesterschap leek een bekroning. Toch zei Veenstra niet direct ja. ‘Het was in coronatijd, mei 2020, toen ze me vroegen. Het kwam totaal niet uit. Als architectenbureau waren we net gestart. Wij werkten voor een aantal grote bedrijven die ervoor kozen om direct na de virusuitbraak alles stop te zetten. Op dat moment kon ik onmogelijk in dit avontuur stappen. Gelukkig kon Floris iets langer doorwerken. Dat gaf mij meteen de tijd om me goed in te werken. Toen ik op 1 september vorig jaar als rijksbouwmeester begon, zat ik in alle dossiers.’
Want natuurlijk ging hij in tweede instantie wél het avontuur aan. ‘Vanwege de schaal waarop je in deze functie kunt werken’, verklaart Veenstra. ‘Groter bestaat niet. Diverser in problematiek ook niet. Het gaat over de kwalitatieve invulling van de ruimte en de competenties die ik daarbij als architect kan inbrengen. Maar ik wil net als Floris ook de sociaal - maatschappelijke agenda niet vergeten.
We hebben het over de energietransitie, maar daaraan gekoppeld ook over een thema als energiearmoede. Het gaat er uiteindelijk om hoe mensen op een bepaalde plek leven en daar samen een gemeenschap vormen. Ik merk dat in ons college dat soort bredere maatschappelijke thema’s steeds opnieuw op tafel komt. Vanuit onze onafhankelijke rol en de adviezen die we opstellen, kunnen we veel zeggen. Dat is een heel bijzondere positie.’
Vernacheld
Veel zeggen. Daar maakte Veenstra’s voorganger Alkemade soms dankbaar gebruik van. In een gesprek met Binnenlands Bestuur in maart 2020 liet hij zijn grote zorg optekenen over de decentralisaties in het fysieke domein. De ‘prachtigste landschappen’ werden bij gebrek aan ruimtelijke visie door gemeenten ‘vernacheld’, sprak hij.
Sindsdien nam de ruimtelijke druk alleen maar verder toe. Werk aan de winkel dus voor Veenstra en zijn collega-rijksadviseurs. Elke dinsdag komen ze in Den Haag op het ministerie van Financiën bijeen om te praten over de ‘grote vraagstukken’, zoals ‘de energiehoofdstructuur, de landbouwtransitie, mobiliteit, de verdichting van wijken. ‘En daaromheen werk ik aan allerlei concrete projecten met diverse mensen binnen het atelier. Het varieert van de renovatie van het Binnenhof tot die van een klein monumentaal gebouwtje in de provincie met veel cultuur-historische waarde. En alles wat daartussen zit.’
U deelt uw werkgebied met onder meer het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli). Hebt u aan hun adviezen iets toe te voegen?
Veenstra, beslist: ‘Ja. We staan permanent met hen in contact. Hun rapporten zijn wetenschappelijk gefundeerd. Wij werken vanuit onze achtergrond als ontwerpers en kunnen door de inzet van onze verbeeldingskracht met grotere snelheid uitspraken doen. Dat geeft ons een enorme slagkracht. Wij kunnen direct op ontwikkelingen anticiperen. Scherpere uitspraken doen. Al zie ik dat niet als onze voornaamste taak. We willen als College van Rijksadviseurs vooral een verhaal, een narratief ontwikkelen waarbij we inzetten op toekomstdenken. We schetsen scenario’s voor 2100 en verder. En wat er vervolgens in het hier en nu nodig is om naar die toekomstige wereld te kunnen bewegen.’
De gemeenten worstelen met stikstof en woningnood. Komt de rijksbouwmeester aanzetten met plannen voor na 2100… ‘
Toch merken we dat rijk, gemeenten en provincies daar ontvankelijk voor zijn. De kunst is om met de diverse toekomstscenario’s in de hand de gemeenten en andere overheden een zo concreet mogelijk handelingsperspectief te bieden. Hoe? Neem ons advies over datacenters naar aanleiding van de kwestie in Zeewolde.
Ons advies was niet: je moet het niet doen. Maar: ga nadenken over de consequenties van je keuze. Want die keuze heeft gevolgen voor de hoeveelheid energie die in dat gebied moet worden opgewekt voor de huishoudens en die nu naar dat datacenter dreigt te gaan. Het betekent ook iets voor de landbouwgrond: de Flevo polder is een van de vruchtbaarste gebieden van Nederland. Wil je die grond wel herbestemmen voor zo’n gebouw? Ons advies heeft ertoe geleid dat er pas op de plaats is gemaakt en er vervolgens een landelijke visie is opgesteld voor de plaatsing van datacenters in heel Nederland.’
Ik dacht dat u zich vooral richtte op de ruimtelijke kwaliteit, minder op het ruimtegebruik.
‘Ja, maar die kwaliteit moet je breed opvatten. Het gaat bijvoorbeeld ook over duurzaamheid in relatie tot stedenbouw. We zijn nu in Den Haag bezig met het gebied rond het centraal station. Daar ontstaat een enorme verdichting. Hoe hou je zaken als leefbaarheid, mobiliteit en de hoeveelheid groen daarbij in balans?’
We kunnen onmogelijk in alle gemeenten bijspringen
Dat is een project van de gemeente Den Haag. Wanneer komt de rijksbouwmeester in beeld?
‘In Den Haag bevinden zich veel grondposities van het rijk. Zodra het rijksvastgoed een rol speelt in een gebiedsontwikkeling, komt het Atelier Rijksbouwmeester om de hoek kijken. Maar er zijn ook gemeenten met een ingewikkelde opgave waar ze zelf niet goed uitkomen. Die kunnen bij ons aankloppen, al is de kans niet groot dat ze met ons kunnen werken. Er zijn in Nederland zo’n 15.000 ruimtelijk ontwerpers werkzaam, en wij zijn met veertig mensen. We kunnen onmogelijk in alle gemeenten bijspringen.
Maar wij zijn nu bijvoorbeeld wel bezig met de gemeente Eemsdelta. Daar proberen we een bepaalde structuur en methodiek in te bedden in de gemeentelijke organisatie, zodat de versterkingsopgave daar kan worden gerealiseerd.’
Waarom Eemsdelta wel en andere gemeenten niet?
‘Dit project kregen we overgedragen van het vorige college. Eemsdelta zat met de handen in het haar, waarop Floris besloot te helpen. Vervolgens is aan mij gevraagd of ik daarmee verder wilde. Ik vind het gek om halverwege het proces de boel te beëindigen. En daarnaast is de wijze waarop wij hier samenwerken met de gemeente als methodiek door te stippelen op andere plekken in Nederland.
Natuurlijk houden wij ons met schoonheid bezig, maar persoonlijk vind ik het veel belangrijker om aan de voorkant van ruimtelijke processen de condities goed in beeld te krijgen. Wat voor mensen zijn er nodig? Met welke competenties? Hoe is het geld geregeld? Hoe zit de governance in elkaar? Daar kun je als rijksbouwmeester de meeste impact realiseren.’
Gedeelde waarden
De ‘vernacheling’ van ons landschap, zoals Floris Alkemade die zag gebeuren, kreeg een bestuurlijk antwoord. In het kabinet-Rutte IV keerde met Hugo de Jonge een minister voor Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening terug. Het rijk neemt de regie over de ruimte weer meer in handen. ‘Ik weet niet of regie de juiste term is’, reageert Veenstra. ‘We zullen met z’n allen moeten bepalen wat onze gedeelde waarden zijn. En hoe je die kunt omzetten in beleid en instrumentarium. De verrommeling is ontstaan doordat er bepaalde beleidskaders zijn losgelaten en groei van de economie de belangrijkste ruimtelijke factor werd.’
De focus moet breder, vindt Veenstra. ‘We kunnen in Groningen alle huizen versterken, of slopen en nieuwbouw plegen. Maar als we niet eerst bedenken hoe de Groningers over twintig jaar hun geld verdienen, dan staat straks de helft van die woningen leeg omdat de bewoners geen toekomstperspectief hebben. Je moet op een andere wijze over economie gaan nadenken. Niet meer: wij plempen in die regio een waterstoffabriek neer en we hebben het opgelost. Dan creëer je geen diversiteit in de samenleving, geen diversiteit in de arbeidsmarkt en ook geen diversiteit in de woningbouw. En dat is pas echt zorgelijk.’
Ons hoge welstandsniveau verplicht ons het goed te blijven doen
Hoe kunnen gemeenten dat met hun beperkte capaciteit realiseren?
‘Hugo de Jonge zet in op een verdeling van nieuwbouw naar woningtype en betaalbaarheid. Maar deze week stond in de krant dat projectontwikkelaars zich niet houden aan het begrip sociale woningbouw. Daar zul je als gemeente dus sterker op moeten sturen. Nederland heeft de komende tien jaar ongeveer 1 miljard euro beschikbaar om de bouw te versnellen. Misschien moeten we de helft daarvan aan gemeenten geven, om zo te zorgen voor een goed ambtenarenapparaat op het gebied van woningbouw en ruimtelijke ordening.
Gemeenten moeten nu kiezen: of overeind houden van de jeugdzorg, of menskracht in de woningbouw. Dat ze dat soort fundamentele keuzes moeten maken, dat is niet oké.’ Er gaan, haast Veenstra zich te zeggen, ook heel veel dingen wél goed in Nederland. ‘We hebben goede ontwerpbureaus. Iedereen die van vakantie in het buitenland terugkeert, denkt waarschijnlijk: we hebben het hier niet slecht voor elkaar. Ik ben daar niet pessimistisch over. Maar het hoge welstandsniveau dat we in Nederland hebben, verplicht ons om het goed te blijven doen. Niet alleen voor nu, maar zeker ook voor later.’
Ervaart u daarbij druk, als hoeder van de kwaliteit van het Nederlandse landschap?
Lachend: ‘Nee, ik slaap altijd goed.’
U denkt bij sommige rafelranden niet: wat is het hier vreselijk verpest?
‘Dat is niet de manier waarop ik naar Nederland kijk. Misschien verschil ik daarin wel van Floris en van andere architecten. Kijk, je kunt overal wel iets van vinden. De brug hier voor ons pand over de Schie is gebouwd in de tijd dat we er al zaten. Het is niet de mooiste brug van Nederland. Daar kan ik me heel erg druk over maken, maar daar wordt die brug niet mooier van.
Ik zie het als mijn rol om de condities, de uitgangspunten van ons ruimtelijk beleid te verbeteren. En om onze culturele waarden daar in te passen. Daar moet ik me op focussen in plaats van me druk te maken over alles wat er misschien niet deugt. Ik ben niet zo van de oneliners. Met het College van Rijksadviseurs zoeken we de breedte, de nuance. Want daar, in de verbinding met anderen, ligt de oplossing.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.