Gezocht: luisterend oor
Meldingen over verwarde personen horen eigenlijk niet bij de politie terecht te komen, maar het gebeurt wel.
De politie heeft de handen vol aan zogeheten verwarde personen. Meestal horen meldingen hierover niet op haar bordje thuis. Maar waar dan wel? ‘Alles begint bij betere en snelle triage.’
Een spaghetti van taskforces, aanjaagen expertteams, focusgroepen, pilots en lokale initiatieven heeft zich het laatste decennium bemoeid met het vraagstuk van zogeheten verwarde personen. Ondanks al die bekommernis lukt het niet om het aantal incidenten en meldingen terug te dringen. In 2021 kreeg de politie te maken met ruim 130.000 geregistreerde incidenten; een stijgende lijn. De cijfers zeggen niks over het aantal verwarde personen, nuanceert Frank van Riet van de politie Rotterdam. Hij is regionaal projectleider personen met verward gedrag en daarnaast verbonden aan het Zorg en Veiligheidshuis.
‘Meldingen en incidenten zijn soms te herleiden tot één persoon, waarover meer dan eens wordt gebeld. De politie is een 24/7 organisatie; ze weten ons gemakkelijk te bereiken. Zeker na kantooruren en in de weekeinden zijn wij aan zet.’ Maar pas daarna begint het: wat moet de politie met een melding over een verward persoon, als diens veiligheid of die van anderen niet in het geding is? ‘In crisissituaties zijn we er gauw uit’, zegt Van Riet. ‘Daarvoor zijn er crisisdiensten. Vaker betreffen meldingen mensen die niet ‘acuut’ zijn, maar een luisterend oor nodig hebben.’ Meldingen van de laatste categorie horen volgens hem niet thuis in het veiligheids-, maar in het sociaal domein en de (geestelijke) gezondheidszorg. Alles begint bij betere en snellere triage, zodat meldingen niet blijven hangen.
Ingewikkeld
De medewerkers van Lian Menting spreken liever niet van ‘verwarde personen’. Menting is manager bij MEE Vivenz, een organisatie voor maatschappelijke dienstverlening, geografisch in grote lijnen hetzelfde werkgebied als dat van Van Riet. Zij zitten onder meer in wijkteams en bieden thuisbegeleiding. In sommige gemeenten werken ze bij lokale meldpunten voor vragen over zorg en ondersteuning. Het begrip ‘verward’ geldt onder Mentings medewerkers als handhaverstaal; het wordt geassocieerd met mensen die gevaarlijk zijn of kunnen worden. Slechts zelden blijkt dat het geval. Vaker gaan meldingen over mensen die met sociale problemen of dagbesteding worstelen, waar psychische problematiek of een verstandelijke beperking speelt, soms in combinatie met alcohol- of drugsgebruik.
Het gaat om mensen in nood, die de grip op hun leven verliezen
Vrijwel altijd hebben meldingen betrekking op kwetsbare personen, weet Menting. ‘Het gaat om mensen in nood, die de grip op hun leven verliezen of dat dreigen te doen.’ De samenleving is voor hen – ook als ze geen psychische stoornis hebben – ingewikkeld geworden. De door de overheid verwachte zelfredzaamheid ontbreekt in een groot deel van de casuïstiek die zich voordoet. Vooral bij ambulante zorgtrajecten, met cliënten die gewoon thuis in de wijk wonen. Er hoeft bij sommigen maar dít te gebeuren, of ze raken ontregeld. De oorzaak kan van alles zijn. Zo hoort Menting bijvoorbeeld van haar medewerkers dat geldzorgen en de stijgende energieprijzen voor veel onrust zorgen. ‘Zelfs mijn sociaal raadslieden krijgen nu scheldpartijen over zich heen.’
Volgens Menting wreken zich het ‘gat tussen maatschappelijk werk en ggz’ en de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg, ‘Vooral bij thuiswonende burgers die nog nergens in begeleiding of behandeling zitten. Onze maatschappelijk werkers hebben wel affiniteit met deze doelgroep of hebben een achtergrond in een ggz-beroep. Maar ze zijn geen psychiaters die een diagnose kunnen stellen.’ Ook als personen waarover een melding komt wel in een zorgtraject zitten, is het probleem volgens haar niet opgelost: ‘Dan krijgt de reguliere behandelaar de volgende werkdag een seintje dat Pietje in de goot lag en het niet goed met hem gaat en wordt deze door de reguliere begeleiding benaderd.’
Zuid-Holland-Zuid werkt met ‘expertgroepen onbegrepen gedrag’, waar partijen uit de hele keten van bemoeizorg aan deelnemen. ‘Iedereen vanuit z’n eigen expertise en met de beste intenties’, aldus Menting. ‘Maar ook met eigen begrotingen en bedden. In dat overleg hebben we gezamenlijk afgesproken dat we het gat waartussen mensen tussen wal en schip vallen, willen dichten.’ Zij dringt vooral aan op structurele financiering die dwars door de keten loopt.
Pilots
Waar Van Riet en Menting enigszins hun bekomst van hebben: het grote aantal pilots, waarvoor tijdelijk geld is te halen. ‘Aan het eind krijgt een goed project met mooie uitkomsten dan geen vervolgfinanciering’, aldus Van Riet. ‘Dan gaat het weer in de onderste la en moeten we wat nieuws verzinnen.’ Hij noemt verschillende initiatieven die bewezen helpen om escalatie bij verward of onbegrepen gedrag te voorkomen. Bijvoorbeeld een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige op de meldkamer die niet-acute meldingen kan triageren en doorgeleiden. In een toenemend aantal gemeenten wordt succesvol gewerkt met zogeheten wijk-GGD’ers, een soort ‘verbindingsofficieren’ op het snijvlak van veiligheid en zorg. Zij kennen de huisarts, maar hebben ook contact met de politie, het wijkteam en de woningbouwcorporatie. In een vroeg stadium bepaalt de wijk-GGD’er samen met (zorg)ketenpartners welke aanpak en zorg iemand nodig heeft.
‘In onze eenheid hebben we dat voorbij zien komen’, aldus Van Riet. ‘Maar vaak is er onvoldoende werk om de klok rond iemand fulltime neer te zetten. Dan is de financiering een probleem en strandt zo’n initiatief.’ Hij ziet het meest in een systeem dat vergelijkbaar is met een crisisdienst, waarbij altijd een specialist oproepbaar is, maar dan niet per se voor zware psychiatrische zorg. Met ingang van komend jaar worden niet acute zorgmeldingen door de politie geautomatiseerd naar meldpunten van gemeenten gestuurd. ‘Casuïstiek die elders thuishoort, hopen we zo waar mogelijk af te buigen naar het specialisme waar het thuishoort.’
Dan kan volgens hem gerichte hulp worden geboden en neemt de druk bij de politie af. Betere kennis van elkaars werk kan volgens Van Riet een hoop problemen afvangen. ‘Het helpt als partijen die zorg en ondersteuning leveren, weten wat ze voor elkaar kunnen betekenen. Onlangs zei één partij in een overleg waaraan ik deelnam: wij kunnen niets betekenen vanwege onze wachtlijst. Een andere partij zei: bij ons kan men direct terecht. Als we om te beginnen inventariseren wat iedereen kan en wat beschikbaar is – dan hebben we niet alles opgelost, maar wel veel.’
Hoorplicht is een wassen neus
De hoorplicht die burgemeesters hebben bij dreigende opname van ernstig verwarde personen moet uit de wet. Ron König, burgemeester van Deventer, hoopt dat een aanpassing van de wet zo snel mogelijk z’n beslag krijgt. ‘Per saldo doet het systeem niet waar het voor bedoeld is’, is zijn conclusie. Zijn gemeente telde in 2021 minder opgelegde crisismaatregelen dan in 2020, maar de casuïstiek wordt complexer. Of de tolerantie voor mensen afwijkend gedrag op straat en in de wijk afneemt, durft König ‘in z’n algemeenheid’ niet te zeggen, ‘al heb ik soms de indruk van wel.’
De hoorplicht komt voort uit de in 2020 ingestelde Wet verplichte ggz. De burgemeester moet, om de rechten van de patiënt/cliënt te waarborgen, met die persoon spreken en neemt uiteindelijk het besluit over het al dan niet afgeven van een crisismachtiging. Niet heel anders dan onder de oude Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). Nieuw is dat de burgemeester moet aangeven welke vorm van verplichte zorg noodzakelijk is om de crisis af te wenden. Dat gebeurt op basis van een verklaring van een geraadpleegde psychiater.
De gedachte achter de hoorplicht onderschrijft König: ‘Patiënten moeten hun eigen situatie zoveel mogelijk kunnen beïnvloeden. Maar bij een advies tot gedwongen opname zijn mensen vaak zo in de war dat je er alleen een zeer moeizaam gesprek mee kan voeren. Ze hebben niet door wat er aan de hand is of pretenderen dat wel te doen. Eerlijk gezegd maakt het niet uit wat er uit zo’n gesprek komt. Als burgemeester ga je af op het professionele oordeel van de betrokken psychiater.’ Wat de zaak compliceert, is volgens König dat soms nogal diffuus is welke wet van toepassing is: de Wet zorg en dwang, of de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). ‘De wetgever bedacht dat het handig is om twee wetten te maken. Zo maken we het systeem ingewikkelder dan eigenlijk nodig zou zijn.’
De eerste wet heeft betrekking op de rechten van psychogeriatrische patiënten (bijvoorbeeld met dementie of een verstandelijke beperking); de tweede regelt de verplichte zorg vanwege een psychische aandoening. König: ‘Bij zelfstandig thuis wonen met een dementie houdt mantelzorg vaak de boel in de lucht. Valt die weg, dan stort het kaartenhuis in elkaar en is er een acuut probleem. Anders dan in de ggz met z’n crisisplekken gaat het dan ook over de vraag of er ergens een plek ís. In verpleeghuizen wordt elk bed benut. Dan krijg je een oneigenlijke afweging, want iemand heeft echt zorg nodig. In onze regio willen we daar afspraken over maken, om te zorgen dat er capaciteit is. Maar dat is ook een financiële kwestie.’
Belastend is de wettelijke plicht ook. ‘Als je een vergadering voorzit is het zeer onpraktisch. Dat is ook de reden waarom, zeker in grote gemeenten, burgemeesters de hoorplicht delegeren naar een ambtenaar. Dan nog moet de burgemeester zelf toestemming geven; het is een bestuurlijke verantwoordelijkheid.’ König of zijn loco-burgemeester vervullen de hoorplicht zelf. Of dat zo blijft, is punt van evaluatie, vertelt hij. ‘Toen de wet werd ingevoerd wilden we eerst de praktijk ervaren.’ Maar als het aan hem ligt gaat de hoorplicht zo snel mogelijk uit de wet. ‘Die komt voort uit een amendement in de Tweede Kamer, wat het politiek gezien ingewikkeld maakt. Gaat dat lang duren, dan kunnen we de hoorplicht altijd nog extern beleggen.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.