‘Wees je bewust van wat je niet meet’
Movisie en het Verwey-Jonker Instituut onderzochten hoe gemeenten betrouwbare cijfers over de sociale basis kunnen verzamelen.
Gemeenten hebben hoge verwachtingen van ‘de sociale basis’ – kortgezegd: de netwerken en hulpbronnen in de directe omgeving van inwoners. Daarom willen veel gemeenten meten wat er allemaal gebeurt in de sociale basis. Maar cijfers verzamelen over de sociale basis is zo eenvoudig nog niet, en brengt bovendien risico’s met zich mee, waarschuwen onderzoekers van Movisie en het Verwey-Jonker Instituut.
Gevoelsbegrip
De term ‘sociale basis’ komt voor in menig gemeentelijk beleidsplan. Maar wat betekent het precies? Die vraag is verrassend moeilijk te beantwoorden, ontdekten onderzoekers Jochum Deuten en Maarten Kwakernaak van Movisie en het Verwey-Jonker Instituut. Voor hun onderzoek ‘Cijfers en de sociale basis’, dat vandaag verschijnt, verkenden ze mogelijkheden om onderdelen van de sociale basis te kwantificeren. ‘Maar als je het wil gaan meten, dan moet je eerst weten wat het is’, aldus Kwakernaak (Verwey-Jonker Instituut).
Dus begonnen de onderzoekers met een poging om de sociale basis te definiëren. ‘We kwamen erachter: het is geen eenduidig begrip. Er is geen algemene definitie. Ook gemeenten weten vaak niet precies wat het inhoudt. Er zijn gemeenten die hun beleidsplan beginnen met de woorden “de sociale basis”, maar nergens uiteenzetten wat het betekent. Het is een beetje een gevoelsbegrip.’
Ik zou gemeenten zeker aansporen om cijfers te verzamelen waar dat kan, zolang ze zich bewust zijn van wat je allemaal niet meet.
Spraakverwarring
Zo’n vaag gedefinieerd begrip kan zorgen voor spraakverwarring. De term ‘sociale basis’ wordt door gemeenten op twee verschillende manieren gebruikt, merkten de onderzoekers. Zo kan de sociale basis iets instrumenteels zijn: een middel om bepaalde beleidsdoelstellingen te behalen. Maar het wordt ook op een meer ideële manier gebruikt: als een doel in zichzelf. Als die twee toepassingen van het begrip door elkaar heen worden gebruikt, kan dat spanningen opleveren.
Om gemeenten te helpen beter te begrijpen wat de sociale basis wel en niet is, maakten de onderzoekers een ‘gespreksmodel’. Kwakernaak: ‘We dachten: er is geen duidelijke definitie, moeten wij die dan maar gaan maken? Dat leek ons niet zo handig. Want slaan we het dan niet plat? Moet het niet een dynamisch begrip blijven? Dus we zijn gaan uittekenen wat de sociale basis allemaal zou kunnen zijn.’
Complex web
In het gespreksmodel zijn drie sferen van de sociale basis te zien. De persoonlijke sociale basis bestaat uit de inwoner zelf en diens sociale netwerk. De tweede sfeer, de gemeenschappelijke sociale basis, bestaat uit organisaties en activiteiten die door burgers, vrijwilligers en verenigingen worden georganiseerd.
Als laatste is er nog de institutionele sociale basis, waarin professionals, aangestuurd door de overheid, bepaalde voorzieningen bieden. Ook scholen, zorgorganisaties, woningcorporaties en religieuze instellingen kunnen daar bij horen. Belangrijk detail is dat deze laatste sfeer ook de enige sfeer is waar de gemeente directe invloed op heeft. De persoonlijke en gemeenschappelijke sociale basis zijn sferen die per definitie op vrijwillige basis bestaan en dus niet geforceerd kunnen worden door beleid.
De drie sferen vloeien in elkaar over, vormen een complex web van verschillende personen en organisaties, en worden door allerlei factoren beïnvloed. De sociale basis heeft daarmee iets ongrijpbaars. Daardoor is het ook een bijzonder moeilijk meetbaar begrip, merkten de onderzoekers.
Beperkt beeld
Veel gemeenten gaan er bijvoorbeeld vanuit dat een sterke sociale basis een preventieve werking heeft: als inwoners bepaalde problemen in hun eigen netwerk kunnen oplossen, doen ze minder snel een beroep op formele voorzieningen. Maar Kwakernaak en co-auteur Jochum Deuten vonden geen enkel voorbeeld van een onderzoek dat die preventieve werking precies aantoont. ‘Studies tonen wel aan dát er preventie is, maar niet hoeveel’, aldus Kwakernaak.
Omdat de sociale basis zo’n breed en complex begrip is, geven cijfers vaak maar een beperkt beeld van de werkelijkheid. ‘Daar moeten gemeenten zich bewust van zijn’, vindt Kwakernaak. Dat betekent niet dat meten bij voorbaat zinloos is, maar wel dat gemeenten dat op een zorgvuldige manier moeten doen.
Tellen en vertellen
‘Je moet heel bewust omgaan met wat je meet, en vooral ook met wat je niet meet’, zegt Kwakernaak. Hij geeft een voorbeeld: ‘Je kunt gaan tellen hoeveel mensen er naar een buurtactiviteit komen. Dan weet je: jaarlijks komen er een x aantal mensen. Maar levert het ook nieuwe contacten op? Versterken mensen hun netwerk? Voelen ze zich minder eenzaam? Voelen ze zich meer verbonden met de buurt? Dat weet je allemaal niet.’
Daarom is het verstandig om kwantitatieve data – cijfers – aan te vullen met kwalitatieve data – verhalen van mensen zelf. Kwakernaak: ‘Een goede meetpraktijk is een combinatie van die twee soorten data: tellen en vertellen. En het eindigt met een gesprek over de bevindingen. Probeer het te duiden met elkaar. Die laatste stap wordt vaak vergeten.’
Een goede meetpraktijk eindigt met een gesprek over de bevindingen.
Geen onschuldige bezigheid
Zomaar in het wilde weg gaan meten brengt risico’s met zich mee, waarschuwen de onderzoekers. Ten eerste kan een focus op bepaalde cijfers ervoor zorgen dat organisaties te eenzijdig op die cijfers gaan sturen, zonder oog te hebben voor nadelige effecten die niet in de cijfers naar boven komen. Kwakernaak: ‘Als mensen kwantitatief worden gestuurd, gaan ze niet kwalitatief handelen.’
Andersom kunnen ook bepaalde baten buiten beeld blijven. Kwakernaak: ‘Er zijn interventies die wel werken, maar waarvan de resultaten moeilijk te zien zijn, bijvoorbeeld omdat het lang duurt voordat investeringen zich uitbetalen. Als je focust op een beperkte set aan uitkomsten, is het risico dat je die interventies te snel afschrijft.’
Bovendien moeten gemeenten oppassen dat ze zich de sociale basis niet teveel toe-eigenen met hun meetpogingen. Het blijft immers in de eerste plaats een domein van inwoners zelf. ‘Meten is dan ook geen onschuldige bezigheid’, schrijven de onderzoekers. Het kan worden ervaren als een vorm van ongewenste bemoeienis door de gemeente. Dat kan demotiverend werken voor burgers die zich inzetten in de sociale basis. Daarom is het belangrijk dat de administratieve druk voor professionals en vrijwilligers zo laag mogelijk blijft.
Basisvoorziening
Ondanks al die risico’s, blijft meten een zinvolle bezigheid, benadrukt Kwakernaak. ‘Ik zou gemeenten zeker aansporen om cijfers te verzamelen waar dat kan, zolang ze zich bewust zijn van wat je allemaal niet meet.’ Volgens Kwakernaak zou het bijvoorbeeld goed zijn om een landelijke benchmark voor de sociale basis op te stellen. ‘Je kunt onderzoeken: hoeveel investeren gemeenten gemiddeld in de sociale basis? Hoeveel professionals zijn er betrokken bij de sociale basis? Dan kunnen gemeenten zich daarmee vergelijken.’
‘Een andere goede optie is om het klein te maken’, voegt Kwakernaak toe. ‘Richt het meten op een specifiek onderdeel van de sociale basis, zoals collectieve voorzieningen voor ouderen, of het ondersteunen van mantelzorgers. En formuleer daar een scherpe, realistische onderzoeksvraag bij. Ook dan weer in combinatie met kwalitatieve informatie over bijvoorbeeld de ervaring van inwoners.’
Het feit dat cijfers vaak niet de zekerheid kunnen bieden die gemeenten graag zien, hoeft overigens geen reden te zijn om minder te investeren in de sociale basis, vindt Kwakernaak. ‘Je kunt de sociale basis zelf ook als het doel zien. Als een soort basisvoorziening, net als wegen. Daarvan hoeven we ook niet steeds aan te tonen dat ze nodig zijn.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.