Advertentie
financiën / Achtergrond

Blinde vlekken bij uitkering cultuursteun

Gemeenten hebben in totaal zo’n 500 miljoen euro van het rijk gekregen om de lokale cultuursector de coronacrisis door te helpen.

15 juli 2021
Theaterstoelen
Pixabay

Gemeenten hebben in totaal zo’n 500 miljoen euro van het rijk gekregen om de lokale cultuursector de coronacrisis door te helpen. Kunstinstellingen vrezen dat het geld niet terechtkomt waar het nodig is. ‘De situatie voor kleinere organisaties is het meest zorgelijk.’

Teamleider Beroep S12

JS Consultancy
Teamleider Beroep S12

Manager CIO Office

TU Delft
Manager CIO Office

Aan het begin van de coronacrisis heerste er een alarmerende sfeer in de cultuursector. Sommige poppodia, theatergezelschappen of debathuizen zouden binnen enkele maanden of zelfs weken failliet zijn als de overheid geen noodsteun zou regelen. Ook musea vreesden voor hun leven tijdens de eerste lockdown: volgens de Museumvereniging zouden honderd musea, bijna een kwart van alle leden van de vereniging, het geen jaar uithouden zonder overheidssteun.

Inmiddels zijn allerlei steunmaatregelen opgezet en lijkt de schade voor de cultuurinstellingen – tot nu toe, althans – beperkt. Musea konden niet alle contracten van medewerkers verlengen in 2020, maar slechts drie musea sloten noodgedwongen de deuren. ‘Dus dat valt mee’, stelt Janneke Visser, woordvoerder van de Museumvereniging. ‘We zijn heel erkentelijk voor de noodsteun.’

Bastiaan Vinkenburg, sectorleider Kunst & Cultuur bij adviesbureau Berenschot, bevestigt dat beeld. ‘We zien de lokale culturele infrastructuur nog niet massaal instorten. De grote instellingen zijn allemaal gesteund en hebben 2020 overleefd.’ Toch maakt hij zich zorgen. De steunmaatregelen lijken namelijk niet alle onderdelen van de cultuursector te bereiken. Jan Brands, directeur van de Cultuurconnectie, de brancheorganisatie voor cultuureducatie en amateurkunst, sluit zich aan bij die conclusie.

Vinkenburg en Brands, die zich beide vanuit de Taskforce culturele en creatieve sector bezighouden met de coronasteun voor de sector, zien dat de huidige steunmaatregelen op drie punten tekortschieten. Ten eerste lijkt het erop dat culturele instellingen in kleinere gemeenten minder makkelijk in aanmerking komen voor steun dan in de grotere steden. Ook worden organisaties die nog geen subsidierelatie hadden met de gemeente minder sterk gesteund. Bovendien worden de zzp’ers die afhankelijk zijn van de sector – zoals technici en horecapersoneel, maar ook artiesten – nogal eens uit het oog verloren.

Stoeptegels

Dat heeft veel te maken met de manier waarop de steun is geregeld. De circa 500 miljoen euro [zie kader voor een nadere uitsplitsing] die gemeenten te besteden hebben, is niet geoormerkt. Gemeenten mogen dus zelf beslissen waar het geld naartoe gaat. Niet alle gemeenten gaan daar even voortvarend mee om, vindt de Museumvereniging. Woordvoerder Janneke Visser: ‘Wij hebben in onze corona- enquêtes aan musea gevraagd in hoeverre zij steun krijgen van de gemeente. Dat blijkt nogal verschillend te zijn. Er zijn tientallen gemeenten die de noodsteun van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) daadwerkelijk hebben doorgesluisd naar musea of andere lokale culturele instellingen, zoals OCW dat heeft bedoeld. Tegelijk zien we ook dat lang niet alle gemeenten dat hebben gedaan. We blijven gemeenten daarom oproepen dat wel te doen.’

De angst bestaat zelfs dat gemeenten het geld aan heel andere zaken uitgeven dan kunst en cultuur. Wethouder financiën Alex Langius (ChristenUnie) van Almelo liet in het regionale dagblad Tubantia al doorschemeren dat het cultuurgeld wat hem betreft niet per se naar cultuur hoeft te gaan. Hij schaart het geld onder een breder pakket aan coronasteun dat verdeeld moet worden over ‘cultuur, jeugdzorg en ook onze eigen organisatie, waar net zo goed klappen vallen’. Het ministerie van OCW heeft er bewust voor gekozen om geen eisen aan de besteding van het geld te stellen, legt een woordvoerder uit: ‘Er is niet gekozen voor een specifieke uitkering met specifieke bestedingsvoorwaarden en verantwoordingsverplichtingen, met daarbij meer administratieve rompslomp voor gemeenten én culturele instellingen. Gemeenten geven gezamenlijk jaarlijks circa 1,9 miljard euro uit aan cultuur en zijn zich bewust van het belang van cultuur voor de eigen gemeente. Zij weten goed welke culturele instelling de steun het hardst nodig heeft.’

Enorm verschil

Volgens Vinkenburg en Brands was het echter juist makkelijker geweest om het geld aan cultuur te besteden als het wél was geoormerkt. Het komt namelijk terecht in de algemene middelen, waarmee het onderdeel van het politiek debat wordt. De cultuurwethouder moet dus de wethouder financiën en de gemeenteraad meekrijgen. Vinkenburg: ‘Cultuur is altijd onderwerp van discussie: gemeenten kunnen zich erop profileren, maar ze kunnen er ook makkelijk op bezuinigen.’ Daarom zou de volgende tranche van de gedecentraliseerde steun wél geoormerkt moeten worden, vindt Vinkenburg.

Ondanks dat er geen harde eisen zijn voor de besteding van de middelen, heeft het ministerie wel in een brief aan alle gemeenten benadrukt dat het geld bestemd is voor cultuur. Minister Van Engelshoven (D66) heeft dan ook beloofd om persoonlijk te bellen met wethouders van gemeenten waarin het geld een andere bestemming lijkt te krijgen. Maar dat is tot nu toe nog niet nodig geweest, laat het ministerie weten. Het idee dat het geld aan ‘stoeptegels’ wordt uitgegeven, noemt de woordvoerder dan ook ‘ongefundeerd’.

Brands en Vinkenburg zijn minder optimistisch gestemd. Hoewel er nog geen helder overzicht is van de bestemming van de gelden, zien zij wel signalen dat het niet overal goed gaat. Die signalen komen onder andere uit een enquête die vanuit de eerdergenoemde taskforce is uitgezet. ‘Wij zien een enorm verschil tussen de grote en de kleinere gemeenten’, aldus Brands.

‘Twee derde van de instellingen in grote gemeenten heeft noodsteun ontvangen, tegenover één derde in kleine gemeenten.’ Brands verwacht dat dat te maken heeft met de geringe ambtelijke capaciteit bij kleinere gemeenten op dit domein. ‘De grotere gemeenten hebben gewoon meer kennis en kunde in huis.’ Vinkenburg: ‘Bij sommige gemeenten is er maar één ambtenaar die zich een halve dag per week met de lokale cultuur bezighoudt.’

Bovendien hebben de kleinere instellingen meer moeite om bij het geld te komen dan de grotere. Brands: ‘De situatie voor kleinere organisaties, inclusief het amateurveld, is het meest zorgelijk. Die komen er vaak bekaaid vanaf. Dat zijn vooral de clubs die geen structurele subsidierelatie hebben met de gemeente.’

Verknipt beeld

Gemeenten kennen deze instellingen vaak minder goed, verklaart Brands. ‘De gemeente heeft soms een verknipt beeld van het culturele veld omdat ze alleen maar zicht heeft op wat ze subsidieert. Maar er is veel meer dan dat. Ook ongesubsidieerde organisaties behoren tot de cultuursector. Je moet verder kijken dan je gemeentelijke neus lang is.’

Maar de grootste blinde vlek van de regeling, volgens Vinkenburg en Brands, is de groep zzp’ers die hun brood verdient in de cultuursector – of dat in ieder geval voor de crisis deed. Vinkenburg: ‘De zzp’ers, die betalen de rekening van de coronacrisis. Dan gaat het bijvoorbeeld om artiesten en muzikanten die in cafés en op festivals spelen, maar ook om de technici, de podiumopbouwers en het horecapersoneel.’ Er zijn inmiddels 166.000 zzp’ers die in de cultuursector werken, ze zijn goed voor zo’n 60 procent van de hele sector.

Cultureel kapitaal

Hoewel de meeste instellingen zelf overeind zijn gebleven, zijn de zzp’ers die voor hen werken hard geraakt. Tijdens de coronacrisis werd er maar liefst 55 procent ‘bezuinigd’ op zzp’ers, becijferde de Boekmanstichting. De coronasteun heeft die inkomensval dus niet kunnen voorkomen. Dat is zonde, vindt Vinkenburg, want de zzp’ers behoren ook tot het ‘ecosysteem’ van de sector. ‘Als de mensen achter de balie, de bar en de techniek geen werk en dus geen inkomsten hebben, dan lopen ze weg. Ze gaan de bouw, de ict of de zorg in. Dan ben je ze kwijt. Daarmee verlies je cultureel kapitaal.’ En dat heeft consequenties voor de toekomst, schreef Vinkenburg al eerder: als organisaties in ‘winterslaap’ gaan, bestaat het risico dat ‘delen van de sector helemaal niet meer wakker worden.’

Vinkenburg en Brands hopen dat het geld dat voor het derde kwartaal van 2021 beschikbaar wordt gesteld wél geoormerkt wordt. Toch zal dat niet alle problemen oplossen. De regeling moet ook makkelijker uitvoerbaar zijn voor de kleinere gemeenten, vindt Brands. ‘Misschien moet je gemeenten met elkaar in een regio laten optrekken’. Ook vindt hij dat het rijk een sterkere rol mag claimen. ‘In Nederland financieren gemeenten het grootste deel van de culturele sector, maar er is geen regie, geen kader waar je naar kunt verwijzen. Ik vind dat de minister haar stelselverantwoordelijkheid wel wat meer mag laten zien. Ze kan het niet zomaar over de heg gooien en zeggen: daar ga ik niet over.’
 

500 miljoen voor cultuur

In 2020 kregen gemeenten in totaal 120 miljoen euro via de algemene uitkering van het gemeentefonds om de lokale culturele infrastructuur te ondersteunen. Voor de eerste helft van 2021 kwam daar nog eens 150 miljoen euro bij. Voor het derde kwartaal van 2021 is er weer 51,5 miljoen euro toegevoegd. Daar bovenop is er (verspreid over beide jaren) drie keer 60 miljoen euro beschikbaar gesteld om gemeenten te compenseren voor de inkomstenderving die ze ondervinden door het kwijtschelden van de huur voor lokale cultuurorganisaties of buurthuizen. Alle bedragen bij elkaar tellen op tot ruim 500 miljoen euro. In opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) stelde Bastiaan Vinkenburg met collega’s van Berenschot in februari de informatiegids ‘Corona, cultuur en gemeenten’ op, waarin de verschillende regelingen zijn terug te vinden. De gids bevat ook tips voor gemeenten om het geld goed te besteden. Eén van de belangrijkste adviezen luidt: ga met de sector in gesprek.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie