‘Alarmerend’ lage mobiliteit bij ambtenaren: 1 op 10 zit ‘vast’
Bijna één op de tien overheidswerkers vindt dat hij in de verkeerde functie zit, maar is desondanks niet op zoek naar iets anders. De instroom, doorstroom en uitstroom in het openbaar bestuur zijn tot een minimum gedaald blijkt uit de monitor Trends en Cijfers 2014.
Bijna één op de tien overheidswerkers vindt dat hij in de verkeerde functie zit, maar is desondanks niet op zoek naar iets anders. De instroom, doorstroom en uitstroom in het openbaar bestuur zijn tot een minimum gedaald.
Dat blijkt uit de monitor Trends en Cijfers 2014 die het ministerie van BZK de komende week publiceert. Van alle ambtenaren bij rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en de rechterlijke macht is 83 procent niet mobiel. Onder hen bevinden zich ook mensen (17 procent) die tevergeefs zoeken naar ander werk, meestal binnen hun eigen organisatie(-onderdeel). Bijzonder zijn de bijna 10 procent medewerkers die zich niet senang voelen in hun huidige functie, maar ook niet omkijken naar iets anders. Ze geven in meerderheid aan dat ze tamelijk tot zeer ontevreden zijn met hun werk. In aantallen gaat het om niet minder dan rond de 30 duizend ambtenaren, goed voor een loonsom van circa 1,7 miljard euro.
Om dit complete bedrag weggegooid geld te noemen, gaat Dick Hagoort te ver. Hij is macro-econoom bij de directie Arbeidszaken Publieke Sector van het ministerie van BZK. ‘Dat zou het geval zijn wanneer deze mensen de hele dag alleen maar uit het ramen zitten te staren. Dat is natuurlijk niet zo, maar ik denk wel dat ze verminderd productief zijn. Deze mensen zitten niet op de goede plek en zijn ontevreden, dus ligt het voor de hand dat de motivatie te wensen overlaat. Er zit dus wel een component verspilling in die 1,7 miljard.’ Hagoort vraagt zich ook af in hoeverre deze uitkomsten voor het openbaar bestuur afwijken van die in het bedrijfsleven. ‘Het fenomeen mismatch zie je daar natuurlijk ook.’ Het is voor het eerst dat deze groep ‘vastzitters’ is onderzocht. Of hun aantal toe- of afneemt is dus niet bekend.
Jongeren
Er zijn meer cijfers die laten zien dat het slecht is gesteld met de mobiliteit in het openbaar bestuur. Ten eerste de instroom. Die is met tussen de 2 en 3 procent van het totaal aantal ambtenaren in Nederland historisch laag. Ten tweede de doorstroom. De interne mobiliteit bedraagt een kleine 12 procent. Daarvan maakte 7 procent vrijwillig en 5 procent gedwongen een overstap naar een andere functie of werkgever binnen de overheid. Geen cijfers om over naar huis te schrijven.
Ten derde de uitstroom. In 2013 vertrok nog geen 6 procent van de ambtenaren. Dat is even weinig als in 2011, waarover meer informatie beschikbaar is. In dat jaar ging 2 procent weg vanwege pensionering of arbeidsongeschiktheid. Nog eens 1,5 procent vertrok gedwongen: door ontslag, vanwege reorganisatie of omdat hun tijdelijke contract afliep. Iets meer dan 2 procent nam vrijwillig ontslag, meestal mensen die korter dan drie jaar bij de overheid werkten en relatief jong waren (eenderde jonger dan 35, tweederde jonger 45 jaar).
Opvallend is het aantal jongeren (tot dertig jaar) dat, vrijwillig of gedwongen, de sector verlaat. Terwijl het ambtenarenkorps in 2013 voor niet meer dan 5 procent uit jongeren bestond, bedroeg hun aandeel in de uitstroom 8 procent. Het rijk spande de kroon: het personeelsbestand daar bestond daar vorig jaar voor 6 procent uit jongeren, maar hun aandeel in de uitstroom was twee keer zo groot. Bij gemeenten was in 2013 slechts 4 procent van het personeelsbestand jonger dan dertig. Hun aandeel in de uitstroom bedroeg er 6 procent. Sinds 2010 daalt het aandeel van 30-minners in het openbaar bestuur en is hun aandeel in de uitstroom twee keer zo groot als hun aandeel in het totale personeelsbestand.
Alarmerend
Al met al maakt het openbaar bestuur een stramme indruk. Veruit de meeste ambtenaren blijven zitten waar ze zitten, waardoor organisaties in hoog tempo vergrijzen en ontgroenen. Een oliespuit is voor het overheidsmobiel nog niet in zicht. De bezuinigingen krijgen in 2015 pas echt hun beslag. Die zullen naar verwachting tot beëindiging van nog meer tijdelijke contracten leiden, hetgeen vooral jongere medewerkers treft. Tegelijkertijd begint de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd haar werk te doen: de zittende ambtenaren houden elk jaar wat langer een mogelijke arbeidsplaats voor een jongere bezet. Die trend voltrekt zich vanzelfsprekend overal, maar raakt de publieke sector bovengemiddeld. De gemiddelde leeftijd daar ligt momenteel tegen de 47 jaar, in de private sector rond de 40.
Lucas Lombaers, directeur Arbeidszaken Publieke Sector van het ministerie van BZK, noemt de mobiliteitscijfers ‘alarmerend’. ‘Door de immobiliteit zijn er nauwelijks doorstroommogelijkheden. Mensen die een stap voorwaarts willen zetten in hun loopbaan, maken weinig kans.’ Daarnaast ziet hij risico’s voor de dienstverlening, met name voor gemeenten. ‘Er zijn twee bewegingen tegelijkertijd gaande. Enerzijds zijn bezuinigingen noodzakelijk om begrotingen sluitend te krijgen, waardoor er meer uitstroom is dan instroom. Anderzijds bereiden gemeenten zich voor op omvangrijke nieuwe taken in het sociale domein. Daarvoor is niet noodzakelijkerwijs meer personeel nodig, want veel van het werk dat daaruit voortvloeit komt terecht bij zorg- en welzijnsinstellingen.
Wat ik wel van gemeentesecretarissen hoor, is dat ze zoeken naar een nieuwe verhouding tot die externe partijen, naar andere manieren van sturen. Ambtenaren moeten hun rol en hun verhouding tot de buitenwereld dus opnieuw uitvinden. Daar zijn ze op zichzelf capabel genoeg voor, maar het is wel moeilijker om iets nieuws uit te vinden in dezelfde organisatie, in dezelfde functie en met dezelfde leidinggevende als de afgelopen jaren. Ik denk dat het gemakkelijker gaat wanneer meer ambtenaren een overstap maken, van het ene organisatieonderdeel naar het andere of misschien wel van de ene gemeente naar de andere. Het probleem is dat we geen enkel teken zien dat zo’n proces gaande is. Dat vind ik verontrustend.’
Ontevreden
De meeste zorgen maakt Lombaers zich over de circa 30 duizend ambtenaren die niet tevreden zijn in hun functie, maar ook geen aanstalten maken om te bewegen. ‘Dat is zorgwekkend voor die mensen zelf, want ze zijn niet gelukkig en geloven er kennelijk niet in dat enige inspanning om een andere baan te krijgen kans van slagen heeft. Als je zelf vindt dat je niet op de goede plek zit, kan ik me niet voorstellen dat je enthousiast je werk doet. En daarmee baart deze groep ook zorgen voor de organisaties waarin ze functioneren. Een verzuurde collega is geen aangename collega. Ik vind dat de overheid hier echt een groot organisatieprobleem heeft. Dit los je niet op met een reorganisatie hier of een structuuraanpassing daar. Alleen een krachtiger mobiliteitsbeleid kan hier iets aan doen.’
Vrijblijvend
Lombaers noemt een paar ingrediënten van mobiliteitsbeleid binnen de huidige, benarde context. Allereerst vindt hij dat mobiliteit een minder vrijblijvende invulling kan krijgen. ‘Een leidinggevende kan steviger sturen op medewerkers die niet gelukkig zijn in zijn huidige functie, maar ook niet willen meewerken aan een switch. Wat meer zakelijkheid en strengheid is niet verkeerd. De belemmeringen om mensen elders te plaatsen zijn vaak niet van juridische aard, maar zijn eerder het gevolg van een nogal risicomijdende manier van personeelsbeleid voeren. Ik snap dat wel, maar we hebben als overheid de maatschappelijke plicht om optimaal te functioneren. Dan kun je niet toestaan dat mensen op de verkeerde plek blijven zitten.’
In de tweede plaats meent Lombaers dat de mobiliteit kan toenemen door de overheid veel meer als één geheel te zien. ‘De arbeidsmarkt van de overheid bestaat nog steeds uit een heleboel tuintjes met ieder een eigen hek eromheen. Als iemand vertrekt, wordt in eerste instantie binnen het eigen tuintje gezocht naar een vervanger. Dat is sociaal bedoeld, maar het pakt anders uit. Mensen van elders, die misschien veel enthousiaster of capabeler zijn, hebben op voorhand veel minder kans. Je verkleint daarmee de mogelijkheid om tot de beste match te komen. Zo kent de overheid dus heel veel kleine arbeidsmarktjes, die de mobiliteit belemmeren en waardoor per saldo iedereen minder kansen heeft. Iedereen wordt er beter van wanneer we alle hekken weghalen.’
In de derde plaats is Lombaers’ hoop gevestigd op een langzaam verbeterende economie. ‘Overheidspersoneel heeft de afgelopen jaren miljarden ingeleverd, er zijn duizenden banen verdwenen. Nu het financiële beeld er wat beter uitziet, kunnen we misschien weer wat investeren in de overheid. Want zolang alles draait om inkrimpen en ontslaan, blijft het natuurlijk lastig om mobiliteitsbeleid te voeren.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.