Extra uren werken ondanks 'dienstbelang'
Een gebiedsmedewerker van de gemeente Haarlem wilde meer uren werken. Het college wees haar verzoek af wegens ‘zwaarwegende bedrijfsbelangen’. Waarom stelde de rechter deze ambtenaar toch in het gelijk?
In de clinch is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Als gebiedsmedewerker Diana Luijtens* (gemeente Haarlem) hoort dat een collega per 1 maart 2015 zal vertrekken, mailt ze op 15 januari 2015 haar leidinggevende dat ze ‘overweegt’ wekelijks vier uur meer te willen werken. Nu zit ze nog op 23 uur. Op 3 februari verzoekt ze ‘nog een keer officieel’ om urenuitbreiding, deze keer zes uur per week, ingaande op 1 mei.
Op 30 april 2015 wijst het college het verzoek van Luijtens af. Er is in februari immers een vacature opengesteld voor 24 tot 30 uur, terwijl een collega van Luijtens in het najaar van 2014 ook al een verzoek tot urenuitbreiding had ingediend. Als Luijtens én die collega meer uren zouden krijgen, zou er een vacature overblijven van achttien uur. Daarvoor wil waarschijnlijk niemand komen, denkt het college, en dan dreigt juist onderbezetting. En als de vacature toch wordt ingevuld, zijn er – mét Luijtens – weer te veel medewerkers op de afdeling. Dat leidt tot organisatorische problemen. Het dienstbelang weegt, aldus B&W, zwaarder dan het persoonlijk belang van Luijtens.
Die legt zich daar niet bij neer en het conflict belandt bij de Centrale Raad van Beroep. Die verwijst naar de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA), tegenwoordig de Wet flexibel werken. Daarin staat dat het verzoek om meer uren ten minste vier maanden vóór het beoogde tijdstip moet worden ingediend. De werkgever gaat akkoord, tenzij ‘zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen’ zich daartegen verzetten. Dat laatste is, aldus de wetgever, het geval indien – onder andere – de extra uren leiden tot ernstige financiële of organisatorische problemen. Speelde dat in Haarlem?
Allereerst de vraag: wanneer vroeg Luijtens om urenuitbreiding? Niet op 15 januari, zoals ze zelf beweert. Ze was toen slechts aan het ‘overwegen’. Wel op 3 februari, stelt de Raad vast, en wel per 1 mei. Maar tussen die twee data zit minder dan vier maanden, zoals de WAA eist. Zo streng moet de wet niet worden gelezen, zegt de Raad in zijn uitspraak op 18 mei: de werkgever heeft ook met deze kortere termijn de tijd om de organisatie van het werk af te stemmen op de gewijzigde arbeidsduur van Luijtens. Dat was dus geen reden om haar verzoek af te wijzen.
En het ‘zwaarwegend dienstbelang’ – de organisatorische problemen op de afdeling – dan? De Raad veegt het van tafel. Luijtens’ collega had inmiddels afgezien van urenuitbreiding, een andere collega wilde juist minder uren werken. En, raar: de vacature voor maximaal 30 uur werd ingevuld door iemand die maar liefst 36 uur kon werken. Zowel de rechtbank als de Raad oordeelt: Luijtens had per 1 mei die extra uren best kunnen krijgen. Die wil ze dus ook betaald zien.
Maar: per 1 juli 2015 – vóór deze rechtszaken – krijgt Luijtens een nieuwe functie als beleids- en accountmedewerker. Voor 24 uur per week en vanaf 1 maart 2017 zelfs 30 uur. Ze vindt dat zij, ondanks de nieuwe functie, vanaf 1 mei 2015 inkomsten is misgelopen. Achteraf had ze immers die uren kunnen krijgen: graag aftikken tot 1 maart 2017, a.u.b. Dat gaat de Raad te ver. Luijtens’ verzoek om urenuitbreiding had alleen betrekking op haar aanstelling als gebiedsmedewerker. De gemeente hoeft die uren alleen voor mei en juni 2015 te vergoeden.
* De naam is gefingeerd.
ECLI:NL:CRVB:2017:1873
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.