Geen ruimte voor een individuele afspraak
'In de clinch' is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Als de Belastingdienst in 2015 aan medewerkers vraagt vrijwillig uit te treden, met een stimuleringspremie, heeft een van hen een goede reden om iets extra’s te eisen. Kan deze ambtenaar aanvullende afspraken met zijn werkgever maken?
'In de clinch' is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Groot nieuws bij de Belastingdienst, in 2015. In mei van dat jaar wordt de Investeringsagenda Belastingdienst aan de Tweede Kamer gepresenteerd, een programma waarmee naar verwachting zo’n vijfduizend functies komen te vervallen.
De vrijwillige uittreding van deze ambtenaren wordt besproken in het Georganiseerd Overleg Belastingdienst (GOBD), er komt een rijksbreed Van-werk-naar-werk-beleid en in de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB) wordt vastgelegd dat zij een stimuleringspremie krijgen. Er zijn twee regelingen waaruit ambtenaren kunnen kiezen: direct uitstromen (variant A) en uitstromen na drie jaar (ontslagdatum: 1 maart 2020, variant B) – in beide gevallen ontvangen ze de premie.
Belastingambtenaar Bob Kerkebos* overweegt variant B. Maar ja, stel dat de ingangsdatum van zijn Keuzepensioen in de komende jaren wijzigt – Kerkebos is nu 60 – , dan ontstaat er een gat. Hij laat de staatssecretaris weten alleen akkoord te gaan met variant B als deze een door Kerkebos geformuleerde, extra clausule accepteert: sluit het Keuzepensioen niet direct aan op de beoogde ontslagdatum, dan wordt die datum opgeschort tot de nieuwe ingangsdatum van het Keuzepensioen. Kerkebos wil ook kunnen kiezen tussen betaald doorwerken in een passende functie (tot 1 maart 2020) en daarna zijn stimuleringspremie ontvangen, of onbetaald verlof met een maandelijks voorschot van de stimuleringspremie tot de nieuwe ontslagdatum.
Zonder deze clausule loopt hij de kans dat – zo redeneert hij – het voorwaardelijke ouderdomspensioen en het voorwaardelijke recht op nabestaandenpensioen verloren gaat. Het financiële belang hiervan is voor Kerkebos en zijn partner, die ziek is en voor wie Kerkebos mantelzorger is, aanzienlijk. De staatssecretaris wijst dat verzoek af.
Zowel de rechtbank Den Haag als in hoger beroep de Centrale Raad van Beroep sluit zich daarbij aan. Omdat de afspraken zijn neergelegd in de PUB en tot stand zijn gekomen na overleg met de vakbonden, bieden zij geen ruimte voor het onderhandelen over de uiterste ontslagdatum van 1 maart 2020.
Met het beleid moest vertrek op eigen verzoek aantrekkelijk worden gemaakt en het was niet bedoeld om hiermee een inkomen tot aan het pensioen te garanderen. Alleen wanneer na het vaststellen van het beleid een ‘heel bijzondere situatie’ zou optreden waardoor een ambtenaar niet in redelijkheid aan de afspraken zou mogen worden gehouden, zal de staatssecretaris beoordelen of een aanvullende financiële regeling voor die medewerker moet worden getroffen. Maar de mantelzorg die Kerkebos aan zijn partner verleent en de nadelige financiële gevolgen die een mogelijke verschuiving van de ingangsdatum van het Keuzepensioen zou hebben, zijn geen ‘heel bijzondere situaties’. Kerkebos hóeft geen gebruik te maken van de vertrekregeling, hij kan ook blijven doorwerken.
Heel klein lichtpuntje voor Kerkebos: hij vroeg – en kreeg van de rechtbank – een immateriële schadevergoeding van 500 euro wegens schending van de redelijke termijn, de staatssecretaris had wel erg laat een besluit op Kerkebos’ verzoek genomen. Maar de rechtbank had de staatssecretaris ook moeten veroordelen tot betalen van de proceskosten. Dat herstelt de Raad in zijn uitspraak van 23 januari 2020: Kerkebos krijgt nog 262 euro van de staatssecretaris, én een reiskostenvergoeding van 27 euro. Maar dat alles weegt niet op tegen zijn inkomensverlies als hij vroegtijdig vertrekt.
* De naam is gefingeerd.
ECLI:NL:CRVB:2020:141
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.