Bedreigd op het werk, dus extra uitkering
De gemeente Rotterdam erkent dat het werk van een juridisch medewerker een ‘buitensporig karakter’ heeft. Ze raakt arbeidsongeschikt maar kan niet aantonen dat dit door haar werk komt. Waarom krijgt ze dan toch een aanvullende uitkering?
In de clinch is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Meestal is het werk van een gemeentelijke juridisch medewerker niet gevaarlijk. Maar als na twee incidenten Rosalie Laverne* – waarbij ze optrad als vertegenwoordiger van de gemeente Rotterdam – door de wederpartij wordt bedreigd en uitgescholden, erkent het college dat de omstandigheden waaronder Laverne haar werk moest verrichten ‘objectief beschouwd een buitensporig karakter’ hadden.
Dat gebeurt in maart én juni 2011, als ze vijf jaar in dienst is. Direct na het tweede incident meldt Laverne zich ziek en krijgt een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten). In november 2013 is aan haar eervol ontslag verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Die WGAuitkering vindt Laverne te laag. Ze wijst het college op artikel 53 van het Rotterdamse Ambtenarenreglement en vraagt om een aanvullende uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
Het college wijst dit verzoek af. Ja, haar werk kende af en toe een buitensporig karakter, maar Laverne moet maar aantonen dat haar arbeidsongeschiktheid is ontstaan uit die ‘buitensporige’ werkomstandigheden. Met andere woorden: ze moet dat causaal verband bewijzen. Omdat ook de bedrijfsarts niet weet welke ziekte of welk gebrek zij ten tijde van het ontslag had en aan de causaliteit tussen de incidenten en haar psychische ziekte kan worden getwijfeld, heeft ze geen recht op een aanvullende uitkering. De rechtbank Zeeland-West- Brabant, waar het conflict belandt, deelt die redenering. Pech dus voor Laverne, die naar de Centrale Raad van Beroep stapt.
Het college houdt voet bij stuk en brengt nu een rapport in van een medisch adviseur die ook verzekeringsarts is. Op basis van diens onderzoek stelt het college dat onvoldoende aannemelijk is dat Laverne een posttraumatische stressstoornis heeft. En zelfs als ze die heeft, dan is het niet aannemelijk dat die was veroorzaakt door haar arbeidsongeschiktheid. Waarschijnlijk had haar PTSS een heel andere oorzaak dan haar werk – mogelijk door haar persoonlijkheidsstructuur, aldus de verzekeringsarts. En dáárvoor hoeft geen aanvullende uitkering te worden toegekend.
De Raad leest het Rotterdamse Ambtenarenreglement echter nauwkeuriger dan de rechtbank. Daarin staat dat aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA-uitkering, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering wordt verleend. En daarvan was hier sprake: arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Indien wordt vastgesteld dat de werkomstandigheden – objectief bezien – een buitensporig karakter droegen, mag worden uitgegaan van een toereikend oorzakelijk verband tussen die werkomstandigheden en de psychische ziekte van de ambtenaar.
Als het college de aanvullende uitkering wil weigeren, moet B&W, op basis van medische gegevens, aannemelijk maken dat er een evident andere oorzaak voor de psychische ziekte aanwezig is. Het college moet dus bewijzen dat Laverne’s ziektebeeld niet lag in haar werkzaamheden, het is niet Laverne die dat wél moet aantonen. De Raad draait de bewijslast dus om en legt die bij het college van Rotterdam. Nu deze niet in staat is te bewijzen dat zij arbeidsongeschikt is geworden door iets anders dan haar werk, zegt de Raad in zijn uitspraak van 21 september: dan is ze daardoor arbeidsongeschikt geworden. Omdat tussen de buitensporige werkomstandigheden van Laverne en haar arbeidsongeschiktheid een toereikend oorzakelijk verband bestaat, heeft zij recht op een aanvullende uitkering.
*De naam is gefingeerd.
ECLI:NL:CRVB:2017:3255
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.