Hoezo moeten we inkrimpen?
De overheid moet fors kleiner, vindt het kabinet. Toch denken vrijwel alle ambtenaren dat hun werk niet door anderen kan worden gedaan, blijkt uit onderzoek van Binnenlands Bestuur.
Het overgrote deel van de ambtenaren is nog niet overtuigd van het feit dat de overheid fors kleiner moet, zoals het kabinet-Rutte wil. Dat blijkt uit een enquête van Binnenlands Bestuur onder ruim 2.600 ambtenaren. Bijna vier op de vijf ambtenaren (78 procent) vinden dat het eigen werk niet door anderen kan worden gedaan, zoals door private, verzelfstandigde en of maatschappelijke organisaties.
De werkzaamheden van de eigen afdeling hoort volgens dezelfde groep (79 procent) ambtenaren tot de kerntaken van de overheid. ‘Get to the real World!’, zegt Geert-Jan Waasdorp van de Intelligence Group, een gespecialiseerd onderzoeksbureau op het terrein van toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, over de resultaten van de enquête.
‘Het lijkt alsof iedereen moet veranderen, behalve de ambtenaren. Ik begrijp dat ambtenaren net als ieder ander graag onmisbaar en onvervangbaar willen zijn, maar het vermogen om kritisch naar zichzelf te kijken ontbreekt. Ik vind de uitkomsten vooral opmerkelijk omdat ambtenaren altijd bezig zijn met veranderingen.
'In een beleidsnota gaat het altijd over verandering; een verandering begeleiden, tegenhouden, of een verandering binnen een gemeente die gevolgen heeft voor sportverenigingen of bepaalde structuren. Ambtenaren zijn dus continu met verandering bezig, maar men is immuun voor de verandering van de eigen structuren.’
Illustratief is de wijze waarop ambtenaren oordelen over de houdbaarheid van hun eigen werkplek. De verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken Donner (CDA) wil een compacte overheid maken waarin grofweg voor een derde van de ambtenaren geen plaats meer is.
Maar slechts een klein deel (15 procent) van de ambtenaren volgens de enquête van Binnenlands Bestuur, denkt dat over 10 jaar zijn baan en werk zijn verdwenen. Ruim de helft (57 procent) gelooft dit niet. Een behoorlijke groep (28 procent) moet het allemaal nog zien, twijfelt, is onzeker over de toekomst, en durft dus niet te zeggen of de eigen werkplek in 2020 nog bestaat.
Loe Sprengers, bijzonder hoogleraar op de Albedaleerstoel voor arbeidsverhoudingen bij de overheid aan de Universiteit Leiden: ‘Ik leid hieruit af dat het overgrote deel van de ambtenaren van mening is dat men taken verricht die zinvol zijn en er toe doen. Een groot deel van de mensen zit ook bij de overheid omdat ze voor de publieke zaak wil werken en is daar dus ook op geselecteerd. Als je dat wilt veranderen is een omslag in denken nodig.’
Weerstand
Waasdorp: ‘Wat je ziet is dat enorm veel ambtenaren weerstand bieden. Kijk je naar de fusies van bedrijven dan kun je daaruit leren dat medewerkers die het langste weerstand bieden, de grootste kans hebben om slachtoffer te worden van zo’n bezuiniging.’
Sprengers: ‘In combinatie met het oordeel dat de overgrote meerderheid vindt dat het eigen werk tot de kerntaken van de overheid behoort, is een visie nodig over de vraag waarom de overheid kleiner moet. Er is een duidelijk verhaal nodig over welke taken bij een kleine overheid horen. Het gaat om het perspectief dat wordt geboden.
'Dat men voor het behoud van de eigen werkplek pleit is logisch. Het geeft aan dat men betrokken is bij de publieke zaak. Bovendien kun je ook niet verwachten dat mensen over de horizon heen kijken. Aan medewerkers in de ICT-sector werd 10 jaar geleden voor een groot aantal functies gevraagd of dat werk ook in India gedaan kon worden. Het antwoord was: mijn werk is zo specifiek, dat is niet te outsourcen. Maar ook werk bij de overheid kun je privaat uitvoeren; 70 tot 80 procent van het werk bij de overheid zit in uitvoering en ondersteuning. Daar zit de ruimte.’
Er is volgens Sprengers nog een verklaring voor de uitkomst dat ambtenaren blijkens de enquête van Binnenlands Bestuur, nog niet overtuigd zijn van de veranderingen die op hen afkomen. Het overgrote deel (68 procent) van de ambtenaren in de enquête is ouder dan 45 jaar, 54 procent heeft een salaris van 50 duizend euro of hoger. Slechts 11 procent van de ondervraagde ambtenaren zegt over 3 jaar niet meer bij de overheid te werken, 68 procent weet zeker dan nog in overheidsdienst te zijn.
Een opvallende uitkomst, waarbij Sprengers wijst op een recent uitgevoerde enquête van de Erasmus Universiteit Rotterdam onder jonge ambtenaren. Uit het onderzoek Werken bij het Rijk, een onderzoek naar de aantrekkelijkheid van het Rijk als werkgever blijkt dat juist 80 procent, ongeveer acht (!) keer zoveel van de jonge rijksambtenaren over 5 jaar ergens anders wil werken.
Bezuinigingen in combinatie met de daaruit voortvloeiende reorganisaties en een andere inrichting van het werk gelden volgens de leerboeken als uitgelezen mogelijkheden voor talentvolle medewerkers om nieuwe kansen te benutten. Van de ambtenaren in de BB-enquête is er slechts een kleine groep (18 procent) die de bezuinigingen als een kans ziet om een baan buiten de overheid te zoeken. Voor het overgrote deel (68 procent) worden de bezuinigingen beschouwd als een bedreiging.
Sprengers: ‘Uit de trendnota arbeidszaken overheid blijkt dat per kwartaal 1,7 procent van de ambtenaren uitstroomt naar externe werkgevers. Over het algemeen is de uitstroom van ambtenaren naar werkgevers buiten de overheid niet erg groot. Voor mensen die in het gevangeniswezen of de vuilnisophaal werken, zijn er niet zo snel kansen op iets anders. Het zijn de betere en hoger opgeleiden die de beste kansen hebben.’
Waasdorp: ‘Dat bijna één op de vijf ambtenaren weg wil, is op zichzelf gaaf en positief. In feite heb je met het vertrek van die groep bijna je hele bezuiniging binnen, maar het grote probleem is vermoedelijk dat in deze groep de mensen zitten die je niet kwijt wilt. Maar ook al is er crisis, talent beweegt altijd. Talent is namelijk niet gevoelig voor crisis, anders ben je geen talent. Die 18 procent is kennelijk zeker van zijn zaak.’
Eigen rechtspositie
Sprengers concludeert uit de enquête van Binnenlands Bestuur overigens dat de ambtenaren steeds minder hechten aan de eigen specifieke rechtspositie, zoals betere ontslagbescherming. Een kwart van de ambtenaren vindt dat er een streep kan door de specifieke rechtspositie voor ambtenaren. Een derde van de ambtenaren vindt dat de specifieke rechtspositie geen bescherming biedt tegen politieke willekeur. Minder dan de helft (49 procent) van de ambtenaren vindt dat de specifieke rechtspositie voor ambtenaren voor een onafhankelijke positie zorgt.
Sprengers: ‘Je ziet dat het denken over een aparte status aan het schuiven is. Tegelijkertijd denk ik wel dat je hieruit kunt afleiden dat men rechtsbescherming nog steeds van belang vindt.’ Volgens Waasdorp is de specifieke rechtspositie van ambtenaren iets uit vervlogen tijden.
‘Een werknemer mag nu altijd opzeggen, maar kijk eens wat er gebeurt als een gemeentelijke projectleider voor de Noord-Zuidlijn in Amsterdam opzegt, of als ambtenaren ontslag nemen bij de milieudienst. Vervolgens gaan ze werken voor bureaus als Maandag of Eiffel en worden dan door gemeenten op dezelfde werkplek ingehuurd. Maar ze gaan dan wel 40 procent meer verdienen. Ik geloof dat we binnen een paar jaar te maken krijgen met werkgevers die zich willen beschermen tegen de grillen van de werknemer, bijvoorbeeld met transfergelden zoals in het voetbal.’
Tevredenheid en toekomstperspectief van het eigen werk
Ambtenaar blijft 'ambtenaar'
Op feestjes en borrels zeggen dat je ambtenaar bent, oogst weinig bewondering. Laat staan dat je van de daken schreeuwt dat je ambtenaar bent. Want als er iets fout gaat bij de overheid dan heeft de ambtenaar het meestal gedaan. Bureaucratie staat synoniem aan ambtenaren, alsof politici met al hun plannen niet medeveroorzaker zijn van ingewikkelde regelgeving. Zou je liever anders dan ambtenaar worden genoemd?
‘Nee’, zegt een ruime meerderheid van de door Binnenlands Bestuur ondervraagde ambtenaren. Ook al heeft de betiteling ambtenaar een negatieve associatie, ruim de helft (57 procent) wil gewoon ambtenaar genoemd worden. ‘Ja’, zegt de rest. Een grote minderheid van 43 procent, wil liever niet meer als ambtenaar door het leven gaan. Maar hoe zouden ze dan wel genoemd willen worden? Daarover lopen de meningen dusdanig uiteen, dat geen eensluidend alternatief naar voren komt. Overheidsmedewerker scoort nog het beste: ruim een zesde van de ambtenaren zou zichzelf zo wel willen noemen. Er is ook nog een groep van 8 procent, die als ‘openbaar dienstverlener’ door het leven wil gaan.
Tal van ambtenaren noemen zichzelf geen ambtenaar, maar vertellen wat hun werkzaamheden zijn. Daarmee laten ze een beetje in het midden wat ze zijn, zoals een rechercheur die zich ook geen agent noemt. En dus noemen ambtenaren zich: beleidsadviseur, jurist, afdelingsmanager, personeelsmanager, beleidsadviseur, controller, samenlevingsmedewerker of Wmo-consulent. Een enkeling noemt zichzelf overigens pispaal.
Hier en daar klinkt ondanks alle kritiek op ambtenaren een gevoel van trots door: er wordt bij de overheid veel harder gewerkt dan in de horeca en de naam is eigenlijk niet belangrijk, vergeet niet dat de ambtenaar een sociaal bewogen instelling heeft. Weer anderen zijn er ronduit trots op ambtenaar te zijn. Een enkeling noemt zich zelfs: architect van de samenleving.
Het gevoel dat uiteindelijk overheerst bij ambtenaren is: de lading van het woord ‘ambtenaar’ zit in de reactie van de ontvanger. Een andere vlag doet er niet toe. Daarom helpt het wijzigen van de naam ook niet.
Helaas.