Een gedragscode voor Kamerleden?
In het augustusnummer van ‘De Hofvijver’ pleit collega Paul Bovend’Eert voor het vervaardigen van een gedragscode voor de leden van Eerste en Tweede Kamer. Dit pleidooi kan in beginsel worden onderschreven, maar het is wel de vraag of de vorm van een gedragscode hier wel het meest geschikte instrument is.
In ieder geval is het opmerkelijk dat de wetgever – en dus ook de Staten-Generaal – zeer hecht aan gedragscodes voor de leden van gemeenteraden en provinciale staten, terwijl er voor de landelijke volksvertegenwoordiging niet is voorzien in een dergelijke code.
Dat is een vorm van ongelijkheid die niet is te accepteren of men zou al moeten vinden dat de zuiverheid van verhoudingen op decentraal niveau een structureel probleem is, terwijl dat niet zo is voor de nationale verhoudingen. De feiten wijzen op het tegendeel. Integriteitsvraagstukken komen in de Staten-Generaal met dezelfde regelmaat voor als in gemeenten en provincies. Bovend’Eert beschrijft de intense activiteit van de integriteitscommissie van de VVD, laatstelijk nog in de vermeende belangenverstrengeling rond het Tweede Kamerlid Wybren van Haga. In dat geval werd aan het Kamerlid geadviseerd zijn zakelijke belangen op afstand te zetten. Dat een partijcommissie dit aanbeveelt en hier niet vanuit de Tweede Kamer actie op is ondernomen, zegt veel. In ieder geval geeft het aan dat er voor de Kamers weinig normen en instrumenten voorhanden zijn, terwijl op decentraal menig raadslid en wethouder in de problemen kwam omdat er belangenverstrengeling of de schijn daarvan werd geconstateerd.
Duidelijk is dat hier met twee maten wordt gemeten en dat is reden om het pleidooi van Bovend’Eert te ondersteunen. Het is dringend noodzakelijk dat de Kamers hier in de benen komen en niet alleen rond giften en geschenken, maar ook – zoals Bovend’Eert bepleit – de vervaardiging ter hand nemen van ‘een strikte regeling betreffende volledige registratie van financiële belangen van Kamerleden (en hun familieleden) met een adequate controle daarop’. Een dergelijke regeling is inderdaad nog extra van betekenis voor de leden van de Eerste Kamer en wel omdat zij het lidmaatschap van de senaat combineren met hoofdfuncties in alle geledingen van de samenleving. Met enige regelmaat rijzen hier vragen over. Er is echter geen enkel normenkader om hier te oordelen en te controleren.
Een bijzondere vraag in dat verband is wel of de vorm van de gedragscode hier het meest adequate instrument is. De figuur van de gedrags code is de afgelopen decennia komen overwaaien uit de Angelsaksische wereld. Die gedragscodes hebben wel tot verbeteringen geleid, maar ook aanleiding gegeven tot tal van problemen. De oorzaak daarvan is dat de gedragscode een zeer onduidelijke juridische status heeft. Het gaat hier om sociale of sociaal- politieke afspraken die gelden voor het betreffende onderdeel van de overheid (de gemeenten, de rechterlijke macht etc.) of voor een maatschappelijke sector. De normen uit een gedragscode zijn niet te vergelijken met andere juridische normen.
Overtreding van de gedragscode levert dan ook geen onrechtmatigheid op en dat betekent dat de reguliere instrumenten van rechtshandhaving hier ontbreken. Ook bevatten gedragscodes vaak normen die veel verder gaan dan de wettelijke normen en soms zijn ze zelfs contra legem. Het is bijvoorbeeld om die reden dat in Duitsland de rechterlijke macht zwaar heeft geprotesteerd tegen de introductie van gedragscodes omdat er dan onzekerheid ontstaat over de precieze betekenis van deze gedragsnormen. Duidelijkheid is hier dus zeer gewenst en dat geldt voor het politieke domein al helemaal, want integriteit wordt in toenemende mate ook gebruikt als politiek strijdmiddel. Dus normen voor Kamerleden – jazeker – maar dan bij voorkeur in de geëigende juridische vormen, waardoor controle en handhaving adequaat zijn verzekerd.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.