UITVERKOCHT!, Jeugdzorg en de media
Afgelopen woensdag 10 februari bezocht ik het debat “Klem in de jeugdzorg” in de Rode Hoed naar aanleiding van de NCRV documentaire “Document Klem” die de maandag daarvoor was uitgezonden. Gelukkig had ik van te voren al een kaartje gekocht want het debat bleek uitverkocht. Nu is 'de Jeugdzorg' al jaren zeer regelmatig (vooral negatief) in het nieuws maar de laatste tijd lijken de publiciteitsgolven extra hoog. Ik weet niet precies waar dat aan ligt en wellicht is het toeval of een kwestie van eb en vloed, maar het is voor mij wel aanleiding om eens wat nader stil te staan bij het onderwerp Jeugdzorg en de media.
Ik denk dat we gerust kunnen stellen dat 'de jeugdzorg' het slechtste imago heeft van de hele publieke sector en dat in het algemeen de Bureaus Jeugdzorg als de verpersoonlijking van dat slechte imago worden gezien. Dit laatste is opvallend omdat veel van de negatieve berichtgeving – even afgezien of die terecht is of niet – gaat over problemen bij collega jeugdzorginstellingen zoals bijvoorbeeld de zorginstellingen (wachtlijsten, te weinig controle op plaatsingen in het buitenland, sex tussen jongeren door te weinig toezicht), de Raad voor de Kinderbescherming (aanvraag voor ondertoezichtsstelling of uithuisplaatsing), de Kinderrechter (beslissing tot OTS of UHP), het ministerie voor Jeugd en Gezin (te weinig plekken voor civielrechtelijke gesloten jeugdzorg met behandelplek waardoor kinderen in een justitiële jeugdinrichting moeten verblijven) of het lokale gemeentelijke voorveld (dat onvoldoende vroegtijdig signaleert en intervenieert of geen woning beschikbaar heeft voor een op straat gezette moeder met kinderen). De blijkbare behoefte in de media aan simplificeren zorgt er voor dat veelal alle publicitaire ballen op de Bureaus Jeugdzorg worden gespeeld.
In de 25 jaar dat ik nu in de publieke sector werk ben ik min of meer gewend geraakt aan de vaak terechte maar nog vaker éénzijdig kritische berichtgeving in de media. Goed nieuws verkoopt nu éénmaal minder goed dan schandalen, affaires en vooral familiedrama’s. Dit mechanisme wordt zeker niet alleen aangedreven vanuit de media zelf. De “acteurs” op het publieke toneel doen hier vaak net zo hard aan mee. Daarbij komt dat de toenemende inzet van “spindocters” nog eens een extra (zelf) versterkend effect heeft op de wetten van de mediacratie. Maar met “alle begrip” voor hoe de media “nu éénmaal” werken verbaas ik mij toch over de relatief mijns inziens extreem negatieve heftigheid waarmee Bureaus Jeugdzorg in de media worden bejegend. Als er iemand vermoord wordt krijgt de politie niet de schuld. Als iemand niet kan afkicken van zijn verslaving wordt dit niet verweten aan de Jellinek. Maar als een kind wordt mishandeld dan heeft Bureau Jeugdzorg het (bijna) altijd gedaan.
De vraag die mij bezighoudt is waarom medewerkers van bureau jeugdzorg niet dezelfde heldenstatus hebben als bijvoorbeeld brandweerlieden? Ze doen vergelijkbaar heftig en moeilijk werk en in die gevallen waarin de reddingspogingen mislukken wordt dat de brandweer niet maar de BJZ’s wel aangerekend. Ik vermoed dat dit te maken heeft met de grote emoties die gepaard gaan met het werk in de jeugdzorg. Het gaat om kwetsbare kinderen en het gaat om ouders die te horen krijgen dat ze niet in staat zijn om zelfstandig goed voor hun kinderen te zorgen. Het gaat ook om diep ingrijpende dilemma’s waarin je het bijna per definitie niet goed kan doen. Een uithuisplaatsing hoe noodzakelijk ook is tevens traumatiserend voor kinderen (en ouders). Jeugdzorg is geen exacte wetenschap. Het gaat om het zo goed mogelijk maken van inschattingen met een inherente foutkans. Het zekere voor het onzekere nemen betekent een risico op te snel ingrijpen. Alles op alles zetten om een OTS of UHP te voorkomen betekent het risico nemen dat het toch misgaat.
De vraag is vervolgens wat we met deze constateringen aan moeten? Is het een natuurverschijnsel waar we maar mee moeten leren leven of moeten we er iets aan proberen te doen? In dit verband is het van belang om te onderkennen dat ik voor het eerst in 25 jaar werken in de publieke sector mee maak dat het hebben van een (ten onrechte éénzijdig) slecht imago een grote eigenstandige belemmering vormt om het werk goed te doen. Medewerkers van Bureau Jeugdzorg worden naar aanleiding van kritische berichtgeving in de media geconfronteerd met cliënten die al op voorhand weinig op hebben met Bureaus Jeugdzorg (“als je bij Bureau Jeugdzorg komt dan wordt je uit huisgeplaatst”, “waarom zou ik mee werken met zo’n stelletje knoeiers”), met ouders en advocaten die menen zich extra kritisch en vaak agressief of op zijn minst zorgmijdend te kunnen opstellen (een moeder voegde een gezinsvoogd daags na de uitzending van 'DAS je goed recht' toe dat ze nu “zeker lekker ging winkelen in de baas zijn tijd”) en zelfs met netwerkpartners die ze minder serieus nemen of zelfs vijandig behandelen (ter discussie stellen van oordelen van medewerkers BJZ omdat men van te voren de kwaliteit ervan al wantrouwt). Dit maakt het toch al moeilijke werk nog eens extra lastig waardoor het niet altijd even gemakkelijk is om de moed er in te houden. Dat leidt dan weer tot een hogere werklast, hoog ziekteverzuim en hoog personeelsverloop, waardoor sprake is van zichzelf waarmakende voorspellingen.
Het feit dat het slechte imago bijna letterlijk naar binnen slaat is mijns inziens reden genoeg om er iets aan te doen om een uitverkoop van de jeugdzorg te voorkomen. De vraag is vervolgens wat dan? Natuurlijk is en blijft het vooraleerst van belang dat de jeugdzorg nog beter gaat functioneren. Dat dat kan en moet heb ik hopelijk duidelijk gemaakt in vorige weblogs. Maar gezien het stevig belemmerende effect van het imago an sich op alle pogingen om het beter te doen is dat niet genoeg.
De jeugdzorg moet mijns inziens meer gaan terugpraten. Dat begint bij het aannemen van een minder defensieve houding. Vaak wordt niet teruggepraat uit angst dat dan vervolgens de pers ook op het spoor komt van de altijd ook aanwezige vuile was. Geloofwaardig terugpraten begint mijns inziens met het zelf openhartig zijn over de dingen die niet goed gaan. Met het eerlijk toegeven van fouten en daaruit publiekelijk lering trekken. Best lastig in een klimaat waarin het maken van fouten wordt afgestraft en het toegeven van die fouten soms wordt misbruikt voor de volgende media hype.
En toch ben ik er van overtuigd dat eerlijk zijn het langst duurt. Dat terugpraten moet niet gebeuren in de vorm van “spinning”, maar vooral door zich openhartig op te stellen voor iedere journalist die geïnteresseerd is in wat er echt in de jeugdzorg speelt. Die journalisten zullen zonder enige twijfel van alles tegenkomen wat er niet goed gaat, maar dat moeten we gewoon op de koop toenemen. Sterker nog laat ze er vooral over schrijven zodat we er wat aan kunnen doen. Maar ik ben er van overtuigd dat diezelfde journalisten ook onder de indruk zullen raken van de taaiheid en weerbarstigheid van de complexe doelgroep waar de Bureaus Jeugdzorg mee te maken hebben. Dat het soms al een topprestatie is om problemen te beheersen zonder ze echt op te lossen. En dat ze vele helden tegenkomen, gezinsvoogden die wel degelijk verschil maken voor kwetsbare kinderen. Lees het boek “Een moeilijke jeugd” van Loes de Fauwe en Anita Leeser er nog maar eens op na.
Ik ben er van overtuigd dat als bestuurders van jeugdzorginstellingen nog meer dan we nu al doen journalisten in gesprek laten gaan met onze professionals, dat ze onder de indruk zullen raken van het vele goede werk dat er op de werkvloer wordt verricht. Tegelijkertijd moeten bestuurders het terugpraten niet alleen aan hun professionals en de vrije nieuwsgaring overlaten. Éénzijdige of apert feitelijk onjuiste berichtgeving moet worden rechtgezet. Elke keer weer. Zo schreven de collega bestuurders van de Bureaus Jeugdzorg Gelderland en Overijssel onlangs een mooie ingezonden brief ter correctie op apart onjuiste berichtgeving in de Stentor waarin in een tweepagina groot artikel iemand aan het woord wordt gelaten die de jeugdzorg een gesubsidieerde seriemoordenaar mag noemen en beweert dat de BJZ’s “koppengeld” ontvangen voor uithuisplaatsingen. Opvallend dat een zichzelf serieus noemende krant dit soort artikelen sowieso brengt en dan past maar één ding: zakelijk terugpraten. Ik heb de ingezonden brief hier bijgevoegd.
Een groot dilemma bij dat terugpraten treedt op wanneer individuele cliënten zelf de publiciteit kiezen. De algemene gedragslijn in de jeugdzorg is dan veelal dat wij in verband met de privacy van de betrokkenen geen uitspraken willen doen over individuele casuïstiek. Het beschermen van die privacy is uiteraard een groot goed, maar het gevolg is wel dat allerlei beschuldigingen onweersproken blijven waarmee het slechte imago van de jeugdzorg steeds weer wordt herbevestigd. Natuurlijk wordt in dit soort situaties gewezen op het feit dat er niet zo maar wordt ingegrepen, dat ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen aan zeer veel checks and balances onderhevig zijn (Raad voor de Kinderbescherming en kinderrechter), dat cliënten vele mogelijkheden hebben tot het indienen van klachten en dat het merendeel van die klachten (die gering in aantal zijn) door onafhankelijke klachtencommissies of ombudsmannen worden afgewezen (en de meeste toegewezen klachten zijn bejegeningsklachten). De reactie hierop is vervolgens vaak weer dat de RvdK en de kinderrechter slechts marginaal toetsen en dus onvoldoende tegenwicht bieden aan het “machtige” Bureau Jeugdzorg en dat de meeste cliënten niet eens durven te klagen uit angst voor “vergelding” van diezelfde Bureaus Jeugdzorg.
In dit publicitaire geweld is de enige manier om nog enigszins effectief terug te praten het voor zichzelf laten spreken van de feiten in de betreffende casuïstiek. Zonder nu zelf op individuele gevallen in te gaan moet men maar even van mij aannemen dat cliënten waar echt behoorlijk wat mee aan de hand is er heel goed in kunnen slagen om een geloofwaardig verhaal in de pers neer te zetten. Niemand hoeft wat mij betreft te twijfelen aan de oprechte wens van de meeste ouders om het beste voor hun kinderen te willen. Die authentieke liefde van ouders voor hun kinderen laat zich over het algemeen goed in beeld brengen ook door ouders die toch echt onmachtig zijn om goed voor hun eigen kinderen te zorgen.
De vraag kan gesteld worden of het belang van meer evenwichtige berichtgeving over bijvoorbeeld de Bureaus Jeugdzorg niet groter is dan het in alle gevallen volledig waarborgen van de privacy van cliënten. Een spannend voorbeeld waarin de grenzen worden opgezocht is bijgaand persbericht van Bureau Jeugdzorg Flevoland naar aanleiding van de al genoemde NCRV documentaire “Document Klem”. In de documentaire zelf viel al op dat alleen de familie zelf en de advocaat in beeld werden gebracht en niet instanties als de RvdK en Bureau Jeugdzorg (al was het voor de aandachtige kijker wel duidelijk dat er meer aan de hand was in dit gezin). Volgens de documentairemaker omdat jeugdzorg niet mee wilde werken. Volgens jeugdzorg omdat men onvoldoende zeggenschap kreeg over de wijze waarop een bijdrage aan de documentaire verwerkt (“geknipt”) zou worden. Uit het persbericht van Bureau Jeugdzorg Flevoland blijkt dat er in ieder geval ook een ander verhaal te vertellen is.
Toch blijft deze vorm van terugpraten lastig. Er is namelijk niet alleen sprake van privacy aspecten. Ik weet van een aantal gevallen waarbij het ingaan op individuele casuïstiek zou hebben geleid tot een publicitaire dynamiek die waarschijnlijk zeer schadelijk zou zijn geweest voor het bedreigde kind. En dan bereik je toch een grens als Bureau Jeugdzorg. Daar staat weer tegenover dat het geven van éénzijdige publiciteit aan feitelijk onmachtige ouders of moeilijk handelbare kinderen ook een negatief effect kan hebben op de veilige ontwikkeling van kinderen door het “VIP-status-effect”. Dat is het geval wanneer ouders of kinderen met die publiciteit bevestigd worden in of zelfs gestimuleerd worden tot zorgmijdend gedrag. Moet je dan wachten totdat het vanzelf wel weer een keer fout gaat en dan direct uit huisplaatsen of kan publicitair tegengas op casusniveau fungeren als extra “interventie” gericht op het weer op orde brengen van het disfunctionele gezinssysteem?
Hier spelen uitermate lastige afwegingen die met de grootste prudentie gemaakt moeten worden. En als het gaat om het belang van een beter imago voor jeugdzorg of het belang van het in hun veilige ontwikkeling bedreigde kinderen dan moet het laatste belang altijd zwaarder wegen. Maar wat te doen wanneer die belangen veel minder met elkaar in strijd zijn? Dan zullen we mijns inziens de grenzen van het op casuïstiekniveau terugpraten moeten gaan verkennen.
Dit laat onverlet dat het nog altijd het beste is voor alle partijen als gewerkt kan worden aan het oplossen van complexe gezinsproblematiek buiten de publiciteit. Een manier om dit te bevorderen is door journalisten die op het spoor zijn van een spannend verhaal onder geheimhouding het hele verhaal te vertellen en het aan de integriteit van de journalist over te laten of en zo ja hoe het verhaal in de publiciteit wordt gebracht met inachtneming van de privacy van betrokkenen uiteraard. De vraag is of de huidige privacyregelgeving deze ruimte biedt. Maar het is de moeite van het verkennen waard.
Het is kortom in het belang van het voorkomen van de uitverkoop van de Bureaus Jeugdzorg en daarmee de uitverkoop van de bescherming van in hun veiligheid bedreigde kinderen, dat er meer wordt teruggepraat op openhartige, zelfkritische, feitelijke, zakelijke en vooral ook prudente wijze. Laten we gezamenlijk de grenzen van het maximaal toelaatbare verkennen in het belang van een meer realistisch en evenwichtig imago van de Bureaus Jeugdzorg en daarmee in het belang van een beter functionerende jeugdzorg en een betere bescherming van de veiligheid van kwetsbare kinderen.
Erik Gerritsen
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.