Inkomensongelijkheid grootst in rijkste gemeenten
In welvarende gemeenten als Bloemendaal, Laren, Blaricum en Wassenaar zijn de verschillen het grootst.
De verschillen tussen inkomens in Nederland zijn niet extreem groot, vergeleken met andere Europese landen. Maar binnen Nederland zijn er wel behoorlijke verschillen. Vooral in ‘rijke gemeenten’ is de inkomenskloof relatief groot, blijkt uit een analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), die woensdag werd gepubliceerd.
Ook in studentensteden
De inkomensongelijkheid in Nederland is vooral in de welvarendste gemeenten hoog. Gemeenten zoals Bloemendaal, Laren, Blaricum en Wassenaar hebben een Gini-coëfficiënt van rond de 0,50, wat aanzienlijk hoger is dan het landelijke gemiddelde, zo blijkt uit de CBS-rapportage ‘Materiële Welvaart in Nederland 2024’. De hoge inkomensongelijkheid in deze gemeenten is opvallend. Niet alleen in rijke gemeenten, maar ook in studentensteden lopen de inkomens vaak bovenmatig uiteen. Daar is relatief veel verschil tussen het geringe inkomen van studentenhuishoudens en dat van andere huishoudens.
In gemeenten waar veel ouderen met overwegend lage inkomens wonen, liggen de inkomens juist een stuk dichter bij elkaar. Zo hebben vergrijsde gemeenten in de regio Parkstad Limburg, zoals Landgraaf en Brunssum, een naar verhouding kleine ongelijkheid. Ook in gemeenten in het noorden van Nederland (zoals Pekela, Veendam en Stadskanaal) is de ongelijkheid om die reden beperkt.
Europese Context
Op Europees niveau neemt Nederland de vijfde plaats in wat betreft inkomensongelijkheid van laag naar hoog. In landen zoals Slowakije en Slovenië, waar inkomens veel herverdeeld worden, is de ongelijkheid kleiner. Dit in tegenstelling tot Oost- en Zuid-Europese landen zoals Bulgarije, Portugal en Griekenland, waar de verschillen juist groot zijn door minder herverdeling van inkomen.
De CBS-publicatie toont aan dat de inkomensongelijkheid in Nederland sinds 1990 relatief stabiel is gebleven. De vermogensongelijkheid daarentegen, met een Gini-coëfficiënt van 0,711, blijft een zorgpunt, ondanks een afname door stijgende huizenprijzen. De overheid speelt een cruciale rol in het verminderen van deze ongelijkheid door maatregelen zoals de energietoeslag in 2022, die huishoudens met lage inkomens tijdelijk verlichting bood.
Kennelijk moeten de eigenaren van vastgoed bloeden voor de bouw van nieuwe woningen en voor startersregelingen. Is dat redelijk gelet op de bezuinigingen in het volkshuisvestingsbeleid sinds 2008 en de verwerking in de algemene middelen van de rijksbegroting? Waaraan hebben zij eigenlijk dit verdienmodel als melkkoe van de Overheid verdiend?
Een overzicht van denkbare belastingen voor particuliere kopers/eigenaren van vastgoed (de opsomming is vast niet volledig):
1. Niet structurele kosten/belastingen/heffingen: bouwleges, kosten E-label, kosten Wkb, kosten woningborggarantie, kosten waarborgregeling, notariskosten, makelaarskosten, hypotheekkosten, 10,4% overdrachtsbelasting (0% tot E 510.000, 2% voor starters boven dit bedrag), 21% BTW op grond en (ver)bouwkosten.
2. Structurele kosten/belastingen Box 1: fiscaal woningforfait 0,35%, OZB, Rioolbelasting en andere gemeentelijke belastingen, Waterschapsbelasting en onderhoudskosten.
3. Structurele (extra) belastingen Box 3 (direct rendement): inkomstenbelasting over de huurinkomsten.
4. Structurele (extra) belastingen Box 3 (indirect rendement) 32% van 6,17% van de WOZ-waarden, wordt 36% van 6,04% in 2024