Advertentie
sociaal / Column

Honger naar kennis

‘Zo, dat waren de regels. Dan gaan we nu over naar de realiteit’. Het is een uitspraak van Loesje, maar vooral realiteit voor professionals die dagelijks bezig zijn met het beschermen van kwetsbare kinderen. Zoals de raadsonderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming.

20 mei 2016

De kinderbescherming is een overheidsorganisatie en heeft zich te houden aan wet- en regelgeving. Dat is zeer helder. Maar het is niet zo dat wetten en regels zorgen voor kwetsbare kinderen, daar is meer voor nodig. En soms schuren regels en realiteit. Het plaatst de raadsonderzoeker niet zelden voor lastige dilemma’s.


Eind maart organiseerde de Raad voor de Kinderbescherming een ‘Meeting of Minds’ in de regio Haaglanden voor ketenpartners met als onderwerp het puberbrein. Twee collega’s van het spoedteam van onze organisatie gaven daar een workshop en brachten de volgende casus naar voren.


Een jongen van 13, laten we hem Daniel noemen, steekt een leeftijdsgenoot neer. Hij wordt opgepakt en door de ernst van het feit en het belang van het onderzoek ‘in beperking gezet’: hij heeft met niemand contact. Eerste dilemma van de betrokken Raadsonderzoeker: adviseer ik de rechter om te schorsen, of moet dit kind door de ernst van het feit vast blijven zitten? Als Daniel thuis mag blijven, moet hij dan ook weer naar school, waar hij het slachtoffer weer tegenkomt? Kan de kwetsbare Daniel, die veel gepest is om zijn uiterlijk, de ‘mores’ in het jeugddetentiecentrum aan? De raadsonderzoeker adviseert om Daniel thuis de gevangenhouding te laten zitten. De Rechters nemen dit advies niet over; Daniel wordt in een jeugddetentiecentrum geplaatst bij een groep met andere kwetsbare jongeren. Maar daar gaat het al snel mis. De jongen slaapt niet meer, wordt (wederom) ernstig gepest en er worden sigarettenpeuken op hem uitgedrukt door leeftijdsgenoten. Uiteindelijk na 6 weken wordt Daniel detentieongeschikt verklaard en geschorst onder zeer strikte voorwaarden, wat betekent dat hij thuis zijn straf mag uitzitten, maar bijvoorbeeld niet zonder zijn ouders naar buiten mag en meewerkt aan zijn behandeling.


Afhankelijk van de bril die je ophebt, kun je op verschillende manieren naar deze zaak kijken. De gemeente waarin de jongen woont, zit niet te wachten op nog meer problemen en incidenten met deze jongere. Het slachtoffer – een leeftijdsgenoot die voor de rest van zijn leven gehandicapt is, zal misschien hopen op een flinke straf. Terwijl de ouders van Daniel de daad van hun zoon misschien wel met de mantel der liefde willen bedekken, vanuit een diep verlangen dat alles weer goed komt voor hun kind. De Raadsonderzoeker begrijpt al die overtuigingen en zal toch los moeten komen van deze schurende belangen. Want hij dient maar één belang: dat van de ongelukkige 13-jarige die verschrikkelijk de fout in is gegaan. Die een straf verdient, maar die we het recht op een toekomstperspectief en een plek in onze maatschappij niet willen ontnemen.


Bij jongeren die via het strafrecht bij de Raad voor de Kinderbescherming terecht komen zoals Daniel, doen raadsonderzoekers uitgebreid onderzoek naar de school- thuis en vriendensituatie. Waarom? Omdat een reactie op strafbaar gedrag vanuit de Raad altijd persoonsgericht is en niet delict gericht. De Raad brengt de zo belangrijke pedagogische dimensie in het jeugdstrafrecht. Is er ernstige zorg over de opgroei- en opvoedsituatie? Dan is dat medebepalend voor het advies en de strafmaat. Zorg bieden en straf krijgen zijn niet los van elkaar te zien. Daniel bijvoorbeeld, had een zeer betrokken moeder en was een jongen die niet vaak in de problemen kwam. De thuissituatie gaf geen onmiddellijke reden tot zorg. Maar op school was er wel iets aan de hand: Daniel werd vaak en langdurig gepest. Met kennis over het kind, zijn achtergrond en leefomgeving, kunnen we de juiste hulpverlening voor hem in gang zetten, én een passende straf adviseren.


In het puberbrein gebeurt van alles. Biopsycholoog Martine Delfos, gaf het tijdens de Meeting of Minds als volgt weer: ‘In de puberteit maakt het puberbrein zoveel witte stof aan, waardoor de puber in zijn gedachten overal bij kan komen. Het maakt hem onrustig. Want de witte stof verbindt cellen met elkaar en de toename van verbindingen zorgt ervoor dat er bij pubers opeens allerlei gedachten opborrelen.’ De puberteit kan, zeker voor kinderen die toch al moeite hebben zich staande te houden in de maatschappij, onstuimig verlopen. Het is geen excuus voor het gedrag van Daniel, maar het leert ons wel dat pubers een eigen dynamiek hebben en net zo kwetsbaar zijn als kleine kinderen. Dat maakt onze honger naar kennis over de werking van het puberbrein zo groot. Want we kunnen alleen effect sorteren als we het kind waar we mee te maken hebben, echt begrijpen.


Annette Roeters

Meer columns van Annette Roeters leest u hier.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie