Een kwestie van tijd en geld
Vroeger nam een vrouw die slaagde op de huwelijksmarkt afscheid van de arbeidsmarkt, zeker vanaf het moment dat er kinderen kwamen. In het kostwinnersmodel lag het 'zorgrisico' bij de vrouw.
Onbetaald droeg zij de zorg voor de kinderen en het huishouden en daarnaast verleende zij zonodig nog mantelzorg. Tegenwoordig worden arbeid en zorg gecombineerd. Werkte in 1990 zo'n 27 procent van de vrouwen met jonge kinderen, in 2005 bleef 62 procent actief op de arbeidsmarkt.
In de afgelopen veertig jaar zijn we geleidelijk aan overgestapt op een anderhalfverdienersmodel. In 2005 had ruim 75 procent van de werkende vrouwen en bijna 23 procent van de werkende mannen namelijk een deeltijdbaan. Met het oog op vergrijzing en ontgroening bepleit de regering thans dat (meer) vrouwen meer moeten gaan werken. Iedere volwassene dient naar vermogen te participeren op de arbeidsmarkt. De SER spreekt in dit verband van een 'activerende participatiemaatschappij', in het Engels noemt men dit een adult worker model.
Deze laatste term wordt ook gebruikt door historica Ivy Koopmans. Zij promoveerde eind vorig jaar op een multidisciplinair onderzoek naar de implicaties van de overgang naar een adult worker model voor de beheersing en verdeling van het zorgrisico in ons socialezekerheidsstelsel. Dit is interessant, omdat meer arbeidsparticipatie van vrouwen natuurlijk niet betekent dat er geen zorgtaken meer te vervullen zijn. Met behulp van theoretische concepten en begrippen uit de sociaal-economische literatuur over verzorgingsstaten en zorgrisico's analyseerde Koopmans het Nederlandse moderniseringsdebat op dit punt. Niet verrassend constateert zij dat het de afgelopen twintig jaar ontbrak aan een eenduidige visie op de combinatie van arbeid en zorg. Koopmans belicht haar onderwerp van twee kanten.
Allereerst heeft zij bekeken in hoeverre socialezekerheidsregelingen zijn aangepast aan werknemers met zorgtaken. Het traditionele stelsel van sociale zekerheid was gericht op de bescherming van het gezinsinkomen bij het intreden van risico's als werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid of ouderdom van de kostwinner. Ook was voorzien in een uitkering voor de vrouw als zij weduwe werd. Het risico op echtscheiding kwam niet in aanmerking voor verzekering, maar de facto fungeerde de bijstand wel als vangnet voor alleenstaande moeders.
Koopmans stelt vast dat in ons huidige stelsel nauwelijks meer sprake is van kostwinnersfaciliteiten. Mede vanuit het oogpunt van gelijke behandeling van man en vrouw zijn socialezekerheidsrechten thans geïndividualiseerd (op de bijstand na), wat de arbeidsparticipatie van vrouwen ten goede komt. Verder is het stelsel zo aangepast dat de toegang tot de sociale zekerheid voor deeltijders geen probleem vormt.
Als het gaat om hoogte en duur van een uitkering dan treden er voor deze groep echter wel nadelige effecten op. Dit geldt nog sterker voor werknemers die hun loopbaan wegens zorgtaken tijdelijk onderbroken hebben. In de WW was, om het genoemde nadeel te ondervangen, in 1987 een verzorgingsforfait ingevoerd, waarbij elk jaar van zorg voor een jong kind als een fictief arbeidsjaar gold. Om loopbaanonderbreking ten behoeve van het zelf zorgen voor de kinderen te ontmoedigen, is dit forfait sinds 2005 deels weer afgeschaft. Koopmans is hier kritisch over. Zij wijst bovendien op de tegenstrijdige boodschap die uitgaat van het tegelijkertijd invoeren van een mantelzorgforfait.
Ouders
De tweede invalshoek betreft de mate waarin het socialezekerheidsstelsel tijd en geld beschikbaar stelt ten behoeve van het nieuwe zorgrisico in de participatiemaatschappij. De regeling van het ouderschapsverlof en de levensloopregeling zijn hiervan twee voorbeelden die Koopmans uitgebreid bespreekt. Het ouderschapsverlof bestaat sinds 1991 en is een paar keer gemoderniseerd. Slechts 29 procent van de rechthebbenden neemt ouderschapsverlof op. Het verlof is namelijk onbetaald, tenzij hiervoor bij cao een voorziening is getroffen. Bij gelijktijdige deelname aan de levensloopregeling, een ingewikkelde fiscale spaarregeling geïntroduceerd in 2006, levert ouderschapsverlof wel een belastingkorting op ter waarde van 50 procent van het minimumloon. Aan de levensloopregeling neemt tot nu toe echter nog geen 6 procent van alle werknemers deel.
Aan de hand van de door haar geformuleerde criteria transitiebestendigheid, gendergelijkheid, zorgsolidariteit en keuzevrijheid, oordeelt Koopmans dat beide regelingen maar ten dele voldoen. Zo is zij negatief over de keuze voor sparen in plaats van verzekeren om de inkomensconsequenties van het zorgrisico op te vangen. Om een optimalere verantwoordelijkheidsverdeling op dit vlakte bewerkstelligen, pleit zij voor een collectieve zorgverlofverzekering. Een individuele spaarregeling kan hierbij een aanvullend karakter hebben. Belangrijk is de conclusie van Koopmans dat een verbetering van de betaling van het ouderschapsverlof prioriteit verdient boven de door de regering beoogde verlenging van de duur van het verlof.
Voor werkende ouders zijn de bevindingen van Koopmans slechts een bevestiging van wat zij 'tijdens het spitsuur van het leven' vijf dagen per week ervaren. De waardering voor zorg in onze samenleving staat in schril contrast met de beperkte collectieve middelen die hier qua tijd en geld voor ter beschikking worden gesteld. Dit boek is dus vooral nuttig voor beleidsmakers en politici die zich slechts laten overtuigen door wetenschappelijk 'bewijs'.
Mijke Houwerzijl is hoofddocente sociaal recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Ivy Koopmans, Modernisering van de sociale zekerheid 1987-2007, Amsterdam, Aksant, 2007, ISBN 978 90 5260 281 3, € 27,50.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.