Woonwagenkamp wordt witte wijk
Woonwagenbewoners houden op te bestaan. Voor het rijk verdwenen ze tien jaar geleden al. Nu zijn gemeenten druk doende om de laatste grote woonwagencentra op te heffen of te veranderen in ‘gewone’ buurten.
Bewoners van woonwagencentrum Beukbergen zijn het er niet over eens of het mooi weer is of niet. ‘Er zou niet zo’n windje moeten staan, hè?’, roept een passerende vrouw. Op datzelfde moment komt een man naar buiten met ontbloot bovenlijf. Onder zijn arm draagt hij een hondje dat hij naar een open terrein brengt. Even verderop drinkt een ander een biertje. Hij biedt koffie, thee of limonade aan. Gerben van Berkum, directeur en secretaris van het Woonwagenschap regio Zeist, slaat het aanbod vriendelijk af.
Een man vraagt aan Van Berkum wanneer er nu eindelijk wat gaat gebeuren op het centrum. Vlakbij zijn wagen is de bodem namelijk verontreinigd. Van Berkum zegt dat de sanering binnenkort begint. ‘Dan gebeurt er tenminste iets’, verzucht de man.
Beukbergen ademt de sfeer van een hedendaagse viersterren camping in Frankrijk. Op een grote, met bos omzoomde vlakte staan chalets in alle maten en soorten. Waar de campingwoonwagens zijn opgetrokken uit kunststof schrootjes zijn de huizen hier van kunststof bakstenen. Ze staan sinds halverwege de jaren zeventig opgesteld in de vorm van een atletiekbaan, met in de binnenring veel gras en groen.
Buiten de baan verrees in de loop der jaren nieuwe bebouwing. Aan de Beukbergse ‘goudkust’ staan nu kolossale villa’s, met prachtige tuinen en terrassen, op kavels van soms wel 1500 zich toegeëigende vierkante meters. Maar er bevinden zich ook aanzienlijk armoediger optrekjes.
De ene bewoner verdient zijn brood met pottenen pannenverkoop in Spanje en Oost-Europa, de ander met de exploitatie van recreatieparken. Weer anderen handelen in auto’s, textiel of bijous. Maar ook de stoelenmatter bestaat nog. Exclusief illegale bouwsels telt Beukbergen momenteel 163 plaatsen. Het is daarmee het grootste centrum van Nederland en waarschijnlijk zelfs van West-Europa.
Deconcentratie
Eigenlijk had Beukbergen er al lang niet meer moeten zijn. Halverwege de jaren zeventig zette het rijk een beleid in van deconcentratie, waarbij de bewoners van de grote regionale centra verspreid zouden worden over kleine kampjes in alle gemeenten. De centra hadden zich namelijk ontwikkeld tot vrijplaatsen van criminaliteit. Gemeente, politie, belastingdienst, nutsbedrijven – ze bleven er het liefste weg of rukten alleen in uiterste nood uit.
In kleinere centra zou het gemakkelijker zijn de bewoners in het gareel te krijgen. Maar juist vanwege de criminele reputatie van kampbewoners voelden veel gemeenten weinig voor deconcentratie. Ook woonwagenbewoners wilden niet weg, deels om gegroeide (familie)relaties in stand te houden en deels om illegale bezigheden ongestoord te kunnen voortzetten. Zodoende bestonden er tien jaar geleden, met de afschaffing van de Woonwagenwet, naast kleine kampjes nog zeventien grote centra. Maar inmiddels krijgen gemeenten, in samenwerking met woningcorporaties, ook daar geleidelijk aan steeds meer greep op.
Overal is het de bedoeling dat woonwagenbewoners zich ontwikkelen tot gewone burgers. Zo stelt de gemeente Emmen dat ‘iedereen recht heeft op een goede en veilige woonomgeving’ en dat ze dáárom bezig is het woonwagencentrum De Ark opnieuw in te richten. De Ark telt 95 plaatsen. Een aantal woonwagens is al vervangen door bakstenen huizen. Bovendien krijgen tien jonge bewoners uit het kamp een huis in een nieuwbouwwijkje naast het centrum.
In Groningen bouwde woningcorporatie Woonstade 29 ‘aangepaste’ stenen woningen op een weiland naast woonwagencentrum De Kring (90 standplaatsen). De aanpassing zit in de breedte van de woonkamer (even breed als een wagen) en in de bestrate tuinen, ‘want op De Kring hebben ze niets met gras en tuinieren’. De komende jaren maken meer oude wagens plaats voor echte woningen.
Eind vorig jaar hield De Kring open huis en mochten alle Groningers een kijkje komen nemen. Niet alleen veranderen voormalige woonwagencentra in woonwijken, veel gemeenten laten woonwagens plaatsen in nieuwe of bestaande woonwijken. Soms een eenzame ‘wagen’, meestal een klein groepje. In nieuwbouwwijken als Ypenburg (Den Haag), Stadshagen (Zwolle), Roomburg (Leiden) en Vathorst (Amersfoort) staan of komen woonwagens op kavels in de wijk.
De normalisatie verloopt overigens niet altijd gladjes. Den Haag wilde het woonwagencentrum aan de Haagse Escamplaan (61 standplaatsen) al jaren weg hebben. De laatste bewoners zagen begin dit jaar hoe hun wagens in een vloek en een zucht door zware sloopmachines werden verpletterd. De heftigste strijd voerde de gemeente Maastricht, toen ze in 2003 en 2004 een groot aantal hennepplantages op woonwagencentrum Vinkenslag (120 standplaatsen) ontmantelde, tot woede van de bewoners, die zelfs de rijksweg A2 blokkeerden.
Sindsdien is de gemeente bezig met een grootscheepse saneringsoperatie. Vinkenslag werd herdoopt tot bedrijventerrein De Karosseer, waar vooral autohandelaren bivakkeren. Veel voormalige bewoners zijn naar kleinere centra verhuisd. Sommigen wonen nu in een huurchalet van een woningbouwvereniging.
Welzijnswerkers
Al met al lijkt tien jaar na de afschaffing van de Woonwagenwet de woonwagenbewoner zelf te verdwijnen. ‘Als je niks verankert in beleid, bestaan ze ook niet meer’, zegt Bram van Duinen sarcastisch. Hij maakte deel uit van een groep welzijnswerkers die zich decennialang met het wel en wee van woonwagenbewoners bezighield. Nu behoort hij tot de laatste der Mohikanen, want door het intrekken van de Woonwagenwet verdween op alle niveaus specifiek beleid, met bijbehorende mensen en middelen.
‘Overal zijn provinciale ondersteuners verdwenen. We ontmoeten elkaar nog wel informeel, maar iedereen is inmiddels rond de zestig. Het houdt geleidelijk aan op.’ Van Duinen prijst zich gelukkig dat hij werkt voor de provincie Overijssel, die nog wel specifieke aandacht heeft voor woonwagenbewoners. Hij gruwt van de huidige ontwikkeling, waarbij gemeenten en woningcorporaties verantwoordelijk zijn. Die hebben volgens hem de deskundigheid noch de wil om voor woonwagenbewoners goed beleid te ontwikkelen.
‘Eigenlijk willen ze dat woonwagenbewoners in gewone huizen gaan wonen. Met als gevolg dat de eigenheid van deze bevolkingsgroep verdwijnt. Dat noem ik geen volkshuisvestingsbeleid, maar een koude sanering. De woonwagencultuur is sterk gebaseerd op familiebanden. Beleidsmakers hebben de mond vol van versterking van sociale structuren in wijken, maar voor woonwagenbewoners breken ze die juist af.’
Basishouding
Niet al zijn collega’s van weleer delen die mening. Theo Vriezenga was tot 2003 steunfunctionaris voor Zeist en werkte lange tijd op het beruchte Utrechtse woonwagencentrum De Huppel. De laatste bewoners van De Huppel zijn inmiddels opgeslokt door Leidsche Rijn. Ook Vriezenga’s geldschieter, de provincie Utrecht, trok de stekker uit het woonwagenwerk. Maar hij is daar helemaal niet rouwig om.
‘Al onze inspanningen hadden tot doel de basishouding van woonwagenbewoners te veranderen. We moeten eerlijk vaststellen dat we daarin hebben gefaald. Voor de bewoners van De Huppel gold dat ze waren gericht op de onderwereld. Dat is een cynische visie, maar ik ben niet de enige onder de voormalige woonwagenwerkers die er zo over denkt. De realiteit is dat er allang geen woonwagencultuur meer bestond. Die is met het verbod op rondtrekken verdwenen. Wat wij de woonwagencultuur noemden, was niets anders dan een leven in de illegaliteit. Als woonwagenwerkers zorgden we er eigenlijk voor dat een criminele groep in Utrecht goed kon blijven draaien.’
Witte bungalows
Hét schoolvoorbeeld van normalisatie is het voormalige woonwagencentrum aan de Vlijmenseweg in Den Bosch, tegenwoordig woonwijk De Moerputten geheten. De weg ernaartoe (‘alleen bestemmingsverkeer’) doet wat obscuur aan, maar eenmaal in het wijkje blinken bestrating, vers openbaar groen en kraakwitte bungalows je tegemoet. Er wordt nog hard gewerkt.
Een ‘woonwagen’, formaat flinke eengezinswoning, staat op een reusachtig verrijdbaar plateau omdat aan de standplaats het een en ander moet gebeuren. Verderop zijn stratenmakers bezig en er moet een speeltuintje komen.
Popke Brummer (1939) heeft hier alles meegemaakt. Ooit trok hij als handelaar in textiel door het land, maar toen rondreizen verboden werd, belandde hij aan de Vlijmenseweg.
‘Daar kregen we een eigen kerk, een eigen clubhuis en een eigen school. Zo werd het contact met de burgermaatschappij verbroken. Wat nu de typische woonwagencultuur heet, is toen ontstaan. De business liep terug, want als je alle handelaren bij elkaar zet, wordt de spoeling dun. Tegelijkertijd kreeg iedereen heel gemakkelijk een uitkering. De boel verpauperde en de mensen werden apathisch. Wagens met wielen verloren hun functie en zo ontstonden allerlei bouwsels die nauwelijks verplaatsbaar waren.’
Maar het beleid veranderde en de gemeente besloot de mensen van het centrum te verspreiden over 21 gemeenten. Voor Brummer betekende dat het begin van een jarenlang, soms letterlijk gevecht om aan de Vlijmenseweg te mogen blijven.
‘Dat vonden wij geen gunst, maar een recht. Niemand begrijpt dat wij geboren en getogen Nederlanders zijn – misschien wel meer Nederlander dan menig ander met een Nederlands paspoort. Dan is het raar dat ik dertig jaar lang, bijna de helft van mijn leven, heb moeten vechten voor een plekje om een bestaan op te bouwen.’
Normale buurt
Dat heeft Brummer voor elkaar gekregen, maar het woonwagencentrum is niet meer. ‘We hebben de situatie in De Moerputten genormaliseerd’, zegt PvdA-wethouder Rodney Weterings. ‘We weten wie er wonen, kadestraal is de zaak geregeld, er wordt belasting betaald, er vinden geen illegale activiteiten plaats en kinderen gaan min of meer normaal naar school. Kortom: alle dingen die we gebruikelijk vinden als je in Nederland wordt geboren.’
Van de tachtig woonwagens zijn er negen in beheer van woningcorporatie Zayaz, de overige wagens zijn particulier eigendom. Ook Weterings zegt dat het woonwagencentrum een normale buurt is, ‘met een bijzondere cultuur en een bijzondere geschiedenis, waaraan wij geen afbreuk willen doen’.
Voor Weterings is De Moerputten niet af, maar hij vindt dat alles wat nu nog gebeurt niet onder woonwagenbeleid valt, maar onder normaal wijk- en buurtbeheer. Weterings is duidelijk over de toekomst van woonwagenbewoning.
‘We streven niet naar uitbreiding van het aantal plaatsen. Het is niet de bedoeling dat we voor een volgende generatie weer nieuwe wagens gaan neerzetten. Verder vinden we in principe dat de huurwagens moeten meedraaien in het normale woningtoewijzingsysteem, al begrijpen we ook wel dat de huurwagens die in De Moerputten vrijkomen waarschijnlijk bij kinderen van bewoners terechtkomen.’
Vooral dankzij het constructieve overleg met de bewoners is De Moerputten een bedevaartsoord geworden voor gemeenten die nog iets moeten met hun woonwagencentra. ‘We hebben hier in Den Bosch een aanpak voor normalisatie uitgevonden die blijkt te werken’, zegt Weterings. ‘Daar krijgen we inderdaad veel aandacht voor.’
Bewoner Brummer denkt er het zijne van. ‘Laten we wel wezen: wij zijn de gemeente helemaal geen dank verschuldigd, want de gemeente was niks goeds met ons van plan. We hebben het aan onszelf te danken dat we hier nog steeds wonen en dat hier zo mooi is opgeknapt. Het is er in de jaren tachtig en negentig hard aan toegegaan, maar uiteindelijk hebben wij de politiek de ogen geopend. Sindsdien is de samenwerking met de gemeente goed.’
Al die bestuurlijke belangstelling hoeft van hem niet. ‘Laatst kwamen er twee bussen met bestuurders ons centrum binnengereden. Dat ervaren de mensen een beetje als aapjes kijken.’ Tegelijkertijd is hij wel teleurgesteld dat de gemeente vergat hem uit te nodigen toen ze een paar maanden geleden uitpakte met een congres over de successtory De Moerputten.
‘Ik ben er gewoon heengegaan’, zegt hij. En hij werd hartelijk ontvangen. Bijzondere wijk Zeist is nog niet zover als veel andere gemeenten, maar alle plannen met Beukbergen wijzen in dezelfde richting als wat zich elders in het land voltrekt.
Het centrum moet een ‘bijzondere gewone wijk’ van Zeist worden. Met eigen woningen voor mensen die hun standplaats van de gemeente kopen. Met huurwoningen die onder beheer staan van een woningcorporatie, die er de normale toewijzingsregels op loslaat. En met de gemeente die verantwoordelijk is voor de infrastructuur, het openbaar groen en de openbare orde. Zoals overal.
‘Beukbergen wordt een buurt van Zeist, zij het met een bijzondere groep bewoners’, zegt Robbert Waltmann, VVD-wethouder in gemeente Utrechtse Heuvelrug en voorzitter van het Woonwagenschap regio Zeist, dat nu nog de standplaatsen beheert.
Jan Donkervoort, woordvoerder van de bewonerscommissie van Beukbergen, heeft het eerder gehoord, maar beseft dat het nu menens is. Hij vreest vooral de rol van de corporatie.
‘Die wil ons het liefst omsingelen met een nieuwe woonwijk. Zoveel mogelijk mensen met andere opvattingen om ons heen, zodat onze woonwagencultuur verdwijnt. En als er een huurwagen vrijkomt op het centrum, dan wil de corporatie daar natuurlijk een burger in hebben. Van hun eigen lijst. Dat wordt niks. Die burger gaat klagen over burengerucht als wij ’s avonds een feestje hebben. En wij zijn gewend om gewoon bij elkaar naar binnen te lopen. Nou, dat hoeven burgers op het centrum niet te proberen. Ze passen er gewoon niet tussen.’
Popke Brummer uit De Moerputten tilt er niet zo zwaar aan. ‘De teloorgang van de woonwagencultuur moeten we niet dramatiseren. Tijden veranderen. Ik schat dat de helft van de bewoners van De Moerputten afkomstig is uit de burgermaatschappij. Er is niet zoveel verschil meer tussen burgers en woonwagenbewoners. Dat moeten we gewoon onder ogen zien.’
Nederland telt 8.500 woonwagens
Nederland telt naar schatting 8.500 standplaatsen voor woonwagenbewoners. Harde cijfers zijn er niet. Sinds de afschaffing van de Woonwagenwet in 1999 is de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van woonwagenbewoners volledig gedecentraliseerd.
Mede daardoor is het moeilijk om aan actuele cijfers te komen. Volgens gegevens van de Belastingdienst telde Nederland in 2004 zo’n 1.100 woonwagencentra, variërend van één tot meer dan honderd standplaatsen. In totaal wonen er ongeveer 22.000 mensen.
Het aantal standplaatsen daalt en bedraagt momenteel zo’n 8.500. In 2000 waren dat er nog 1.000 meer. Toen stonden er 2.500 mensen op een wachtlijst voor een standplaats. Vermoedelijk zijn dat er nu meer.
Probleem sinds 1901
De volkstelling van 1879 maakt voor het eerst melding van ‘woonwagenbewoners’. Het gaat om rondtrekkende kermisreizigers, marskramers, stoelenmatters, scharenslijpers en seizoensarbeiders. Ze vormen vanaf de inwerkingtreding van de Woningwet in 1901 een probleem voor gemeenten, omdat woonwagens niet onder de wet vallen. Armoedzaaiers die hun huis onbewoonbaar verklaard zien worden, sluiten zich bij de woonwagenbewoners aan.
In 1918 treedt de Wet op de woonwagens en woonschepen in werking, die ‘een langzame uitsterving’ tot doel heeft. In de jaren dertig en tijdens de oorlog verhardt de toon. De Duitse bezetter noemt woonwagenbewoners ‘Germanische Zigeuner’ Na de oorlog nemen pastorale en welzijnswerkers de zorg voor de woonwagenbewoners over. De één doet dat om ze uiteindelijk te integreren in de burgermaatschappij, de ander juist uit bekommering om de eigen woonwagencultuur.
In de jaren zestig ligt het accent op concentratie van woonwagenbewoners in vijftig regionale centra, een koers die met de Woonwagenwet van 1970 wordt bekrachtigd. Doel is heropvoeding met behoud van eigen cultuur. Met het wegvallen van de vraag naar de traditionele woonwagenbewonersberoepen en de opkomst van de Algemene bijstandswet veranderen heel veel bewoners in steuntrekkers. De centra ontwikkelen zich tot toevluchtsoord voor criminelen.
Al snel slaat het concentratiebeleid om in deconcentratiebeleid, waarbij gemeenten allemaal een klein centrum krijgen, liefst dichtbij of middenin reguliere woonwijken. Het beleid is erop gericht om woonwagenbewoners niet meer als een aparte categorie te zien.
De afschaffing van de Woonwagenwet in 1999 is daarvan het voorlopige sluitstuk: alle regels die gelden voor woonwagenbewoners staan ook al in andere wetten die voor iedereen gelden. Tien jaar later zijn gemeenten op verschillende manieren bezig om van woonwagenbewoners ‘normale’ buurtbewoners te maken.
den bosch rijden in zijn pueseoit 201
Driekus vrgr,.