Polderplanning
Het duurde tot 1980 jaar voordat Lelystad haar eerste burgemeester kon verwelkomen. De nieuwe provinciehoofdstad kende een bewogen jeugd, maar is vol optimisme over de toekomst.
Aan de achterkant van het winkelcentrum leggen vier jongens de laatste hand aan een grote muurschildering. De journalist Joris van Casteren beschrijft in Lelystad - het relaas van zijn jeugd en die van Lelystad – dat hij zo’n graffiti piece ooit moest bekopen met een middag eenzame opsluiting. Afgaand op het beeld dat Van Casteren schetst van Lelystad aan het eind van de jaren tachtig gold dat isolement permanent voor alle inwoners.
Een verzameling losers, ver weg in de polder, die het vertrouwen in de toekomst allang achter zich hadden gelaten. Buiten Lelystad dachten velen er niet anders over. In 1986 liet de gemeente een imago-onderzoek uitvoeren onder de Nederlandse bevolking. De naam Lelystad wekte bij 6 procent van de geënquêteerden een positief gevoel op.
Lege huizen
‘Beginjaren negentig ging het heel slecht. Wij hadden een leegstand van zo’n 13 procent’, zegt Bas-Jan van Bochove, de vroegere wethouder van Volkshuisvesting en nu Tweede Kamerlid voor het CDA. ‘Ik zat nog maar net op mijn stoel of er stonden 2600 woningen leeg. Die huizen waren nog nooit bewoond geweest.’ De Telegraaf opende met koeienletters ‘Lelystad is eng’. Inwoners reageerden met een paginagrote advertentie in dezelfde krant: ‘Lelystad is enig’. Van Bochove: ‘Colporteurs van de Telegraaf zijn toen bijna letterlijk het centrum uitgeslagen en hebben zich maandenlang niet meer vertoond.’
De oud-wethouder komt oorspronkelijk uit Ermelo. ‘Bij familie in Harderwijk keek ik als kleine jongen over het water naar een weidse, lege vlakte. Dat was beginjaren zestig. Wat later zag je de vlammen boven de afgefakkelde rietvelden. Dat maakte nieuwsgierig. Toen ik in ’74 in militaire dienst zat, zocht Lelystad onderwijzers. Ik werd aangenomen. Kon ik een paar maanden eerder uit dienst. We zijn er al snel gaan wonen en nooit meer weggegaan. Er woonden toen 12 duizend mensen.’
In 1982 - 15 jaar na de komst van de eerste bewoners - heette premier Van Agt de 50 duizendste bewoner welkom. Tot die tijd was het volgens Van Bochove - net gemeenteraadslid geworden - een rustige, stabiele ontwikkeling geweest. Maar met de economische crisis van de jaren tachtig kwam de klad erin. ‘Die heeft zeer nadelig gewerkt op de komst van bedrijven. Ze kwamen niet en de ondernemingen die wel kwamen, deden het al slecht. Die hoopten er weer bovenop te komen met de subsidie die ze kregen, maar vaak was dat uitstel van executie.’
De infrastructuur was een tranendal. Een spoorwegverbinding met Amsterdam bleef voorlopig uit en hetzelfde gold voor de aanleg van een snelweg. Duizenden pendelaars op Amsterdam moesten het doen met een tweebaansweg. ‘Met hoge snelheid werd er over de vluchtstrook gereden. Dat leverde dagelijks levensgevaarlijke situaties op.’
Dan was er nog de Markerwaard. De uiteindelijke beslissing over wel of niet aanleggen werd pas in 1990 genomen, maar volgens de oud-wethouder was al veel eerder duidelijk dat dit geen automatisme zou worden. De Markerwaard zou de centrumfunctie van Lelystad zeker hebben versterkt en de ontwikkeling van de kuststrook niet zo lang hebben vertraagd.
‘De volgende dreun was de ontwikkeling van Almere, tussen donorgebied Amsterdam en groeikern Lelystad’, constateert Van Bochove. ‘Voor veel mensen was het aantrekkelijker om in Almere te gaan wonen. Daar waren de woningen wel duurder, maar de reistijd naar Amsterdam was korter en goedkoper.
‘In 1980 waren we gemeente geworden en hadden een heel beperkte bruidsschat meegekregen, die niet berekend was op de enorme groeiopdracht. Het ambtelijk apparaat was een waterhoofd, volledig afgestemd op de toekomstige ontwikkelingen. Al heel snel dreigde het financieel niet goed te gaan. Na 4 jaar sappelen, hebben we de artikel 12-status aangevraagd. Het rijk heeft er bijna 3 jaar over gedaan om die toe te kennen. In de tussentijd was het gewoon een kwestie van overleven.’
Ingenieurs
‘In Den Haag verdween langzaamaan de aandacht voor Lelystad’, constateert oud-PvdA-wethouder Evert Vermeer. Als jong landschapsarchitect kwam hij in de jaren zestig in dienst van de Rijksdienst IJsselmeerpolders. Vanuit Roggebotsluis, een werkkamp bij Kampen, reed hij dagelijks tussen het riet de polder in. Samen met zijn vrouw behoorde hij tot de eerste inwoners van Lelystad, voor het merendeel medewerkers van de Rijksdienst, Wageningse ingenieurs en polderwerkers uit Overijssel en Friesland.
Vermeer werd al snel politiek actief, eerst als lid van de adviescommissie – te vergelijken met de gemeenteraad - en later als wethouder. Na die eerste begintijd wilden de inwoners meer invloed krijgen op het beleid van de Rijksdienst, vertelt Vermeer. De toenmalige directeur van de Rijksdienst, W.M. Otto, was tevens landdrost, een door de regering benoemde functionaris met de bevoegdheden die normaliter aan het gemeentebestuur toevielen. Vermeer: ‘Dat gaf soms spanningen.’
Daar kwam verandering in door de ontkoppeling van die functies en de komst van Han Lammers (PvdA) als landdrost. ‘Lammers vond het een krankzinnige situatie dat Lelystad met ruim 20 duizend inwoners geen burgerlijk bestuur kende. Bij zijn ambtsaanvaarding liet hij meteen weten zo snel mogelijk plaats te willen maken voor een democratisch gekozen gemeentebestuur.’
Vermeer herinnert zich een zeer idealistische sfeer in die pioniersperiode. ‘Iedereen deed mee en op politiek gebied vond je elkaar altijd. In het begin hadden we als PvdA een bijna absolute meerderheid. Daar hield ik mijn hart voor vast, want je moet wel alle bevolkingsgroepen bij de ontwikkeling betrokken kunnen houden.’
Smalle beurs
De recessie van de jaren tachtig woekerde nog lang voort in de polder. Om de woningnood in Amsterdam te helpen lenigen waren er vanaf het eind van de jaren zestig vrijwel alleen uniforme contingenten huurwoningen gebouwd voor de smalle beurs. Van een selectief toelatingsbeleid was geen sprake geweest. Werkloosheid, criminaliteit en leegstand lagen ver boven het landelijk gemiddelde. Het slechte imago en de weifelende opstelling van de overheid tegenover de verdere ontwikkeling van Lelystad droegen bij aan een kil investeringsklimaat voor het bedrijfsleven.
Hans Gruijters, de vroegere D66-minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in het kabinet Den Uyl en van 1980 tot 1996 de eerste burgemeester van Lelystad, was in de laatste jaren van zijn ambtsperiode tot de overtuiging gekomen dat expansie voorlopig een onbegaanbare weg was.
‘Gruijters wilde eerst de zaken op orde brengen’, zegt Van Bochove. ‘Hij was ervan overtuigd dat in de loop der jaren de druk op de woningmarkt in de Randstad zo groot zou worden, dat het rijk Lelystad nodig zou hebben. Dan zouden we onze eisen kunnen stellen. Maar als wethouders konden wij dat geduld niet opbrengen. We wilden perspectief bieden aan de bevolking en zo is het Masterplan Versnelde Groei er gekomen.’
Toename van de werkgelegenheid, verbetering van de woonkwaliteit, een aantrekkelijk stadscentrum, stimulering van de kustontwikkeling - door de lange tijd onzekere status van de Markerwaard nooit uit de verf gekomen - en een algehele imagoverbetering waren de speerpunten. 3 dagen voor het vertrek van Gruijters werd het masterplan vrijwel unaniem aangenomen door de raad.
Gruijters’ opvolger, Chris Leeuwe (PvdA): ‘Dat plan viel bij mij precies in het goede pulletje. Maar het zou niet alleen om huizenbouw moeten gaan. We wilden ook dat de regering bijdroeg aan een sterke sociaal- economische en culturele impuls voor de stad. Uiteindelijk leverde dat een pakket aan maatregelen op ter waarde van 225 miljoen gulden. Daar hebben we de stad een behoorlijke injectie van kunnen geven en zo zijn we ook uit de artikel-12 situatie gekomen.’
‘Er moesten veel meer koopwoningen komen tegen concurrerende prijzen, het centrum moest veel beter gaan functioneren en de stad moest zich naar de kust keren, want daar ligt je kracht’, resumeert Tjeerd van der Zwan, tegenwoordig burgemeester van het Friese Achtkarspelen maar van 1998 tot 2007 PvdA-wethouder van onder meer ruimtelijke ordening en stadsontwikkeling in Lelystad.
‘Dat riep veel weerstand op, onder meer bij de spraakmakende groep van oud-medewerkers van de Rijksdienst. Die hadden Lelystad achter de tekentafel bedacht en waren daar wel tevreden over. Alles was puur planologisch doorgeredeneerd. Neem het gescheiden verkeerssysteem voor fietsers en auto’s. Alles was erop gericht om lekker door te rijden. Stoplichten waren uit den boze. Wat in een stad gewoon is en voor een stedelijke sfeer zorgt, ban je dan uit. Je moet mensen juist impulsen geven, anders wordt het dodelijk saai.’
Van der Zwan vertelt over de eindeloze strijd die er is gevoerd om de brede dreven te versmallen. ‘Om de menselijke maat terug te brengen hebben we de Rotterdamse landschapsarchitect Adriaan Geuze in de arm genomen. Die kwam met het plan om de doorgaande wegen te onderbreken en een groen carré rond het stadshart aan te brengen.’
Frits Tellegen was in de jaren zestig hoofd van de bouwkundige afdeling van de Rijksdienst. De vitale 90-jarige ingenieur is nog steeds enthousiast over het gescheiden verkeerssysteem - overgenomen van de Engelse new towns -, al wil hij wel toegeven dat er teveel aandacht was voor het autoverkeer. ‘Dat was indertijd een heilige koe. Maar dat groene carré rond het stadshart was een onmogelijk verhaal en verkeerstechnisch ondeugdelijk. Dat geeft nog steeds ellende.’
Monster
‘Langzamerhand krijgen de plannen voor de kustontwikkeling nu vorm, maar het duurt allemaal wel lang’, vindt Van der Zwan. ‘Het rijk is een veelkoppig monster en voor je weet wie je vriend en wie je vijand is, ben je veel tijd kwijt.’ Zo heeft de ontwikkeling van Batavia Haven – een groot en prestigieus appartementencomplex van de Luxemburgse architect Rob Krier – bloed, zweet en tranen gekost.
‘Pronk kwam als minister van VROM hierheen om te vertellen dat we alleen voor de rijken bouwden. Terwijl we al die jaren ervoor alléén maar voor de minder bedeelden hadden gebouwd. We hadden een héél eenzijdige huizenvoorraad. Voor je ontwikkeling heb je een kapitaalkrachtige bevolkingsgroep nodig. Dat is ook de reden dat grote winkelketens als V&D Lelystad altijd – en nog steeds - links hebben laten liggen.’
Achteraf, zo constateert Van der Zwan, heeft Lelystad het geluk gehad dat er niet teveel bestuurlijke wisselingen zijn geweest. ‘Die politieke stabiliteit is heel belangrijk geweest. Een groot project regel je niet in 4 jaar. Voor je ontwikkeling heb je marktpartijen nodig en die hebben nergens een grotere hekel aan dan aan gemeentebesturen van steeds wisselende samenstelling. We hebben misschien nog wel meer te danken aan de medewerking van de andere politieke partijen dan aan de meest dominante partij, de PvdA.’
Als Leeuwe zijn 10-jarig burgemeesterschap overziet, stelt hij vast dat het lokale bestuur wel zeer afhankelijk is geweest van het provinciale beleid en nog meer van het rijksbeleid. ‘Het rijksbeleid is tussentijds heel vaak van koers geweken op grond van gelegenheidsargumenten. Volgens Gruijters – en hij was niet de enige - is Almere te vroeg gekomen. Het rijk had met de ontwikkeling van Almere moeten wachten totdat Lelystad had kunnen uitgroeien tot een volwaardige stad. Soms was het rijk bijna je vijand om ontwikkelingen in de stad voor elkaar te krijgen.’
Maar in die 10 jaar heeft Leeuwe wel het beeld van de stad zien kantelen, zowel bij mensen binnen als buiten Lelystad. ‘Er is een hernieuwd zelfbewustzijn ontstaan onder Lelystedelingen.’
Optimistisch
Vandaag verzorgt wethouder Jop Fackeldey (PvdA) een rondleiding door zijn gemeente. Hij heeft de auto nog maar net gestart of hij laat al weten dat Lelystad aan de vooravond staat van een aantal belangrijke ontwikkelingen. ‘Het aanwijzingsbesluit voor een luchthaven is erdoor. Samen met Almere gaan we het bedrijventerrein rond de luchthaven ontwikkelen. Economisch zijn we een eenheid. We liften goed mee op de schaalsprong die Almere gaat maken.’
Fackeldey noemt het van economisch belang dat Lelystad een paar jaar geleden is geaccepteerd door de Amsterdam-metropoolregio, waardoor het, samen met Almere, deel uitmaakt van de noordelijke Randstad. Verder vertrouwt hij erop dat de plannen voor een containerterminal komend jaar rondkomen. En in 2012 zorgt de Hanzelijn voor een spoorverbinding tussen Amsterdam, Lelystad en Zwolle. ‘Er is nog steeds een grote uitgaande pendel, maar wat ons werkloosheidscijfer betreft, behoren we de laatste jaren tot de laagste in het land.’
We rijden langs Bataviastad. In die omgeving moeten de toeristische activiteiten zich gaan concentreren. Het outlet-centre trekt nu al jaarlijks meer dan 2 miljoen bezoekers. Fackeldey: ‘In de begintijd hebben we het aangeprezen om z’n koopjes, maar de prijzen vielen behoorlijk tegen. Nu hebben we de reclamecampagne gebouwd op sterke merken. En het loopt veel beter.’ Voor de woningen geldt volgens de wethouder hetzelfde. ‘Eerst hebben we geadverteerd op goedkoopte, nu veel meer op prijs-kwaliteit.’
We keren bij Batavia Haven. De traditionalistische schepping van architect Krier staat nu nog alleen, maar in de toekomst moeten er nog enkele woonblokken bij komen, tezamen goed voor 305 appartementen, 125 herenhuizen, 7500 vierkante meter commerciële ruimte en 725 parkeerplaatsen. De verwachting is echter dat dit nog wel even kan duren. Met uitzicht op het Markermeer zegt de wethouder het te betreuren dat de kustontwikkeling zo lang is uitgesteld in afwachting van het besluit over de Markerwaard.
‘Zo’n 6 jaar geleden zijn we daar echt mee gestart. Uiteindelijk wordt de hele kustlijn bebouwd, maar daar moeten we wel de tijd voor nemen als we kwaliteit willen garanderen.’ De Zuiderzeewijk, een van de oudere wijken, is een mozaïek van keurig gerestaureerde en verwaarloosde huizen.
Fackeldey: ‘Daar was veel corporatiebezit en op een gegeven moment zijn die woningen te koop aangeboden. Maar een groot aantal kopers kon dat eigenlijk niet betalen. Nu zie je goed gerestaureerde woningen die nog van de corporaties zijn met daar tussen door verwaarloosde panden van eigenaar- bewoners. Die mensen leven op de armoedegrens. Je kunt ze niet dwingen.’
De eerste huizen in de Zuiderzeewijk hadden centrale verwarming, uniek voor woningwetwoningen aan het eind van de jaren zestig, weet Fackeldey. ‘Het idee was dat mensen in zo’n lege en woeste vlakte nooit naar buiten zouden gaan als het niet nodig was. Dus moesten ze overal in huis hun hobby kunnen uitoefenen.’ Tellegen herinnert het zich nog goed: ‘Ze hadden ook een kamer meer dan eigenlijk was toegestaan. De huur was laag en de bewoners genoten bovendien een ontberingstoeslag.’
De oude ingenieur, die een grote rol heeft gespeeld in de vormgeving van de polderhoofdstad, spreekt de hoop uit dat Lelystad een aantrekkelijke voorstad blijft van Almere. ‘Maar niet meer dan dat.’ ‘Het is maar de vraag of we zo’n last hebben van Almere’, relativeert Fackeldey. ‘Al jarenlang komen er vanuit Almere en heel Flevoland meer mensen naar Lelystad dan omgekeerd. We moeten de rust, de ruimte, het groen en blauw van de Oostvaardersplassen en de kust beter gaan uitnutten. Over 5 jaar ken je het hier niet meer terug.’
Ook na lezing van het recent uitgekomen rapport Atlas voor Gemeenten 2010 dat voorspelt dat new towns als Almere en Lelystad waarschijnlijk met krimp te maken krijgen, blijft Fackeldey de toekomst zonnig tegemoet zien. ‘We laten wel een analyse maken van de prognoses in de atlas om te zien of die consequenties hebben voor ons beleid. Maar vooralsnog blijf ik optimistisch op basis van de onderzoeken over de Metropoolregio, inclusief Lelystad.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.