Advertentie
ruimte en milieu / Achtergrond

Maakbare stad

Stadsvisionair Charles Landry is kritisch over de stedelijke ontwikkeling. Op de Amsterdamse Zuidas wordt hij overvallen door ‘een gevoel van gemis’. Bestuurders en bewoners vormen in zijn visie gezamenlijk een betere stad, een Gesamtkunstwerk.

23 oktober 2009

De Britse stadsvisionair Charles Landry heeft een scherp oog voor het leefklimaat van steden. Zijn bliksembezoek aan Amsterdam, waar hij deze maand bij kennisinstituut Nicis een lezing gaf, benut hij om de stad met zijn camera te registreren. Prompt krijgt de Zuidas ervan langs op de Nicis-conferentie. ‘Ze zijn daar vergeten hoe je straten maakt!’ roept hij bij dia’s van een uitgestorven wandelpromenade tussen kille kantoortorens.

 

Maar het kan erger. Er volgen beelden van driebaans spaghetti-asfalt door Aziatische miljoenensteden (‘ooit iemand ontmoet die van asfalt houdt?’), een huizenhoge Swatch-advertentie op het Venetiaanse Dogenpaleis en een veelzeggende graffiti-rap, door de meester persoonlijk bijeengemixt uit alle continenten. De energieke presentator lacht aanhoudend en krijgt zijn gehoor net zo vrolijk.

 

Landry heeft de ‘Zoudaas’ al eerder verketterd als een verzameling ‘narcistische, fallische’ gebouwen. Op de conferentie laat hij zien hoe troosteloos en afwerend de ‘sculpturale torens’ op maaiveldniveau zijn. Hij spotte ditmaal op de Zuidas ook billboards met berglandschappen, koeien en yoga-beoefenaars. ‘Goed bedoeld hoor, die foto’s, maar mij bezorgen ze op deze plek vooral weemoed, een gevoel van gemis.’

 

Landry deelt zijn inzichten op de conferentie Hoe maak je de stad? met gemeenteambtenaren, raadsleden, wetenschappers en adviseurs. De bomvolle zaal (een kleine driehonderd man) verslapt geen moment tijdens zijn beeldlawine en bijbehorende woordenvloed. Een stad is idealiter een Gesamtkunstwerk van de bevolking, zegt de meertalige Landry. Zintuigen en emoties mogen het winnen van technische en functionele kwaliteiten.

 

In zijn voordracht vertolkt hij gebouwen (‘deze rechtbank zegt: u bent al schuldig voordat u veroordeeld bent’), duidt hij apparaten (‘satellietschotels gaan over communicatie hè?’), en geeft hij platgetreden termen als humanisme en holisme opnieuw betekenis. Een spuuglelijk kantoorgebouw: ‘Blijft minstens vijftig jaar staan, moet je elke dag langs. Hoe humaan is dat?’ Een wirwar van ijzeren hekken: ‘Allemaal logische, sectorale ambtelijke besluiten. Kunnen gemeenten misschien holistischer werken?’

 

Het NDSM-terrein, de scheepswerf in transitie naar culturele broedplaats annex studentenhuisvesting aan het IJ, krijgt een compliment. ‘Een interessante plek, ik was er vanmorgen. Hier denken ze vanuit de inhoud, en vanuit verbindingen met mensen, de software. Op de Zuidas lijkt alleen de hardware van belang.’ Software en hardware moeten in evenwicht zijn, aldus Landry, die in 2000 furore maakte met zijn boek The Creative City. Ook toen al drong hij, anders dan zijn beroemdere vakgenoot Richard Florida (Rise of the creative class, 2002), aan op integrale culturele versterking van steden. Niet alleen Florida’s creatieve klasse, maar álle bewoners wil Landry betrekken bij de stadsidentiteit, die trouwens altijd in beweging moet blijven.

 

In 2006 volgde een neerslag van Landry’s wereldwijde veldwerk in The art of citymaking en in 2007 presenteerde hij zijn visie op verbinding van etnische groepen in The intercultural city. Na afloop van zijn optreden maakt de rusteloze spreker (‘mag ik een papiertje, ik wil tekenen’) tijd voor Binnenlands Bestuur. Zijn kritiek op de Zuidas zwakt hij niet af (‘ik vraag me af of dit gebied ooit ontmoeting en interactie zal kunnen stimuleren’), maar Amsterdam als geheel staat wat hem betreft als een huis.

 

‘Je hoeft geen icoon te hebben zoals de Eiffeltoren. Stadsontwikkeling gaat ook niet alleen over geld. Als je honderd kleinere dingen goed doet, als je dáár als stad het organisatievermogen voor hebt, dan sta je al heel sterk.’ Eerder roemde de stedenkenner, die tijdens het interview een heel vel voldroedelt, de urban craziness van de hoofdstad.

 

Kent u andere Nederlandse steden?

 

‘Minder. Ik neem aan dat Amsterdam, door jullie korte afstanden, energie wegzuigt uit andere steden. Je zult zien dat Amsterdam daardoor wel steeds duurder wordt. Mensen kunnen er nu al geen huis kopen, ze zullen hun identiteit wel moeten koppelen aan andere plaatsen. Dat kan, maar een gevoel van identiteit creëer je niet alleen met nieuwe hardware. Je moet de bewoners erbij betrekken.’

 

In Nederlandse probleemwijken proberen we van alles. Maar onderzoek wijst uit dat toevoeging van duurdere woningen in arme corporatiewijken contraproductief is, omdat de nieuwkomers de zwakkeren negeren (zie kader pag. 29). Anderzijds is het fenomeen buurtbarbecue ook besmet geraakt. Feestbudgetten zouden evenmin tot sociale integratie leiden. ‘Het heeft ook geen zin om mensen aan elkaar op te dringen. Veel immigrantenwijken lijden aan een gebrek aan sociale cohesie, maar je kunt niet zeggen: “Het is onderhand tijd dat u eens een moslim leert kennen”. Je moet functionele verbanden scheppen.’

 

Hoe moet dat dan?

 

‘Betrek bewoners bij de vernieuwing van hun wijk. Laat ze mee-ontwerpen en meebouwen, desnoods voorbij het punt van functionaliteit. Gewone mensen hebben zoveel ideeën: misschien willen ze een ander soort speelterrein, misschien een gemeenschappelijke wasruimte, misschien veranderingen aan hun woningen. Het hoeft allemaal niet mooi en af te zijn, als het maar van hén wordt. Betaal bewoners desnoods een klein bedrag om actief mee te werken. De renovatie gaat langzamer, maar de wijk krijgt veel meer betekenis en identiteit.’

 

Is de focus op wijkniveau nog wel zinvol?

 

Mensen leven zo mobiel en vluchtig. ‘Juist in dit vluchtige tijdperk willen mensen zich verbinden met een speciale plek. Dat kan ook in een immigrantenwijk. Concentratie van etnische minderheden is ook niet per definitie verkeerd, je voelt je prettiger tussen mensen die je begrijpt. Maar het moet niet leiden tot afzondering. Verbindingen zijn essentieel. In Birmingham hebben we straatarme buitenwijken, waar veel sikhs en Afrikaans-Caraïbische immigranten wonen. Er is daar geen metro, ze komen hun wijk niet uit en niemand gaat daarheen. We werken daar nu met de slogan: connected neighbourhoods.’

 

Investeren in openbaar vervoer?

 

‘Misschien, maar niet per se. Als een arme wijk geïsoleerd achter een snelweg ligt’ (Landry schetst de contouren), ‘dan kun je er misschien een brede brug over die weg bouwen, met etnische winkeltjes erop aan beide kanten (hij krabbelt het plaatje verder vol). Dat kan een ontmoetingsplek worden, een toeristische trekpleister zelfs. Je moet als stadsbestuur alert zijn op fysieke barrières. De geografie van een plek kan mentale barrières opwerpen.’

 

Meer functioneel ingrijpen, minder welzijnsprojecten?

 

‘Nee, het moet allebei. Ik zie overheden te vaak als pendules van het ene naar het andere uiterste slingeren. Je moet natuurlijk óók de ouders van de schooljeugd blijven betrekken, je moet de sociale netwerken in een buurt blijven aanspreken. Maar doe dat dan inderdaad op een functionele manier, niet met vage projecten. Jullie hebben vast ook mentorsystemen, waarbij je een welvarend iemand koppelt aan een kansarm individu? Daar profiteren ze allebei van, heb ik me laten vertellen. En denk ook aan groepsactiviteiten, doe niet teveel op individueel niveau. Stel bijvoorbeeld kleine budgetten beschikbaar voor buurtinitiatieven waarin verschillende bevolkingsgroepen samenwerken.’

 

Dat doet een stad als Den Haag al. Maar is zo’n cursusje of evenementje niet te vrijblijvend?

 

‘Ik heb de wijsheid niet in pacht, er is geen gouden oplossing. Maar de welzijnsactiviteiten moeten in ieder geval van de burgers zelf komen, je hoeft ze alleen te faciliteren. In St Albans, een middelgrote stad vlakbij Londen, wilde een keurige musicus een community singing-project doen met hangjongeren. Zie je het voor je? Kerels van rond de twintig, het laatste waar ze aan denken is een zangkoor. Hij is met popmuziek begonnen, ze hebben er een kroegentocht mee gedaan en het sloeg aan. Je zal het niet geloven, maar onlangs hebben die jongens onder zijn leiding een modern-klassiek werk van Samuel Barber uitgevoerd.’

 

Beklijft zoiets?

 

‘Weet ik niet. Het werd voor tv gefilmd, dus het was geen doorsneeproject. Maar ik weet wel dat investeringen in festivals en evenementen zinvol zijn, vooral als ze voortbouwen op de culturele identiteit of de geschiedenis van een plaats. Shkodra, de vroegere hoofdstad van Albanië, heeft een vergeten carnaval nieuw leven ingeblazen. Carnaval heft het onderscheid tussen mensen op, het maakt niet uit waar je vandaan komt. Het is bevrijdend. Maar minstens zo belangrijk is de herbeleving van tradities, zelfs al wonen er andere mensen dan vroeger.

 

‘De huidige inwoners van Shkodra zijn merendeels arme migranten van het platteland. Hún voorouders hebben dat carnaval nooit gevierd, maar de stad heeft dankzij het carnaval toch meer betekenis gekregen. Een bewoner die gespecialiseerd was in het maken van feestmaskers, zoals ze die vroeger rond de mediterranee hadden, kwam in de stuurgroep. Met zulke mensen heeft de gemeente het carnaval heruitgevonden. Ze organiseren het op een donkere februarinacht, precies zoals vroeger. Het werkt, het draagt bij aan de identiteit van de stad.’

 

Steden als Liverpool en Glasgow, die uw adviezen hebben opgevolgd, hebben bloeiende centra teruggekregen, maar in hun buitenwijken is de armoede en verloedering toegenomen.

 

‘Die steden zijn in tien jaar ruim eenderde van hun populatie kwijtgeraakt. De leegstand is er immens. We hebben destijds misschien téveel gefocust op de centra, maar deze krimp was niet voorzien.’

 

Ook sommige Nederlandse gemeenten worstelen met krimp, vooral door vergrijzing. Wat kun je met een overdaad aan vijftigplussers?

 

‘Beschouw die concentratie als een bron. Word specialist in ouderen, vind en test nieuwe producten uit mét de mensen. Welke innovaties kunnen ze verzinnen voor seniorenzorg, winkels, vervoer, de manier waarop apparaten werken? Word desnoods het geriatrisch centrum van Europa, bouw expertise op. Adelaide in Australië is ook vergrijsd. Dat had onlangs een wereldcongres over geriatrie. Maar ze doen ook fantasievolle dingen. Wat dacht je van een marathon voor 70-plussers? Gebeurt daar!’

 

Uw nieuwe thema is overheidsbureaucratie, maar niemand heeft nog op uw eerste blog gereageerd.

 

‘Dat klopt, mensen vinden het een interessant onderwerp, maar ook lastig. Ik wil de sterke kanten van overheidsbureaucratieën doorgronden. Een bureaucratie wordt vaak weggezet als iets negatiefs, terwijl we dit type organisatie hard nodig hebben. Er werken mensen die weten hoe je creatief kunt samenwerken met andere sectoren, integrale oplossingen kunt realiseren. Die mensen wil ik spreken, hun ervaringen wil ik bundelen. Ik denk dat ik gewoon ga beginnen met een reeks interviews. Kandidaten kunnen zich bij mij melden.’

 

Wijk laat zich moeilijk mengen

 

De menging van woonmilieus is geen oplossing voor achterstandsproblemen, en kan zelfs contraproductief zijn. Dat is een van de belangrijkste conclusies van wetenschappelijk onderzoek naar stedelijke innovatie tussen 2005 en 2009. Uit praktijkonderzoek in de Haagse wijk Transvaal blijkt dat het gemengde woonmilieu in deze probleemwijk de sociale integratie eerder belemmert dan bevordert.

 

Beter gesitueerde ouders houden hun kinderen weg bij de straatjeugd, er is weinig buurtgevoel bij het ambitieuzere deel van de bewoners. De armste bewoners hebben nauwelijks connecties buiten de buurt en blijven voor een baan afhankelijk van een beperkt, informeel buurtcircuit.

 

Tussen de verschillende inkomensgroepen heerst een onderling wantrouwen. Weliswaar blijken leraren, kunstenaars en paramedici vaak tolerant en hulpvaardig om te gaan met armere wijkbewoners, maar ‘er zijn veel meer middenklassers die in zo’n wijk de andere kant opkijken,’ aldus de uitvoerders van een breder onderzoek. Achterstandsgroepen zouden daardoor nauwelijks baat hebben bij de instroom van hogere inkomens en zelfs eerder ‘gevaar lopen (…) hun sociale netwerken te verliezen’.

 

De onderzoeken zijn gebundeld in het nieuwe boek City in sight, onder redactie van Jan Willem Duyvendak, Frank Hendriks en Mies van Niekerk. Amsterdam University Press, 308 pagina’s. ISBN 9789089641694.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie