Advertentie
ruimte en milieu / Achtergrond

De feiten graag

Voorzitter Albert Jan Maat van LTO Nederland zegt dat er veel misverstanden zijn in het debat over de megastallen. ‘Varkensflats bestaan niet.’

20 maart 2009

De eerste vraag die zich opdringt is: wat is een megabedrijf? In diverse nota’s circuleren allerlei getallen: tienduizend varkens? Driehonderd melkkoeien? 250 hectare akkerbouw? 50 hectare glas? Eigenlijk is het antwoord op die vraag ook niet heel relevant. Meer relevant is hoe een groot of megabedrijf past in de omgeving. Wat voegt een bedrijf toe of wat doet het er juist aan af? Ook is belangrijk wat een ondernemer zelf doet om met zijn groeiende bedrijvigheid geaccepteerd te worden door zijn omgeving. Meerwaarde, duurzaamheid en acceptatie zijn de belangrijkste criteria.

 

Om het begrip ’megabedrijf’ in perspectief te plaatsen, is het raadzaam naar de ontwikkeling van de agrarische sector te kijken. Boeren en tuinders gebruiken en beheren zo’n tweederde van onze nationale oppervlakte. Ze bepalen dus in belangrijke mate hoe het landelijk gebied er uitziet. Daarmee is de agrarische sector met ruwweg 76.000 bedrijven de belangrijkste drager van het platteland. De meeste Nederlanders zijn net als de boeren trots op ons landelijk gebied. Maar ook land- en tuinbouw ontkomen niet aan ontwikkelingen die zich in alle sectoren van de economie voordoen.

 

Globalisering van markten, kostenstijgingen en constante prijsdruk vragen om schaalvergroting en specialisatie. Bedrijfsontwikkeling door ruimte om te ondernemen, daar gaat het om. Ook boeren en tuinders willen een goed inkomen verdienen. Voor de stagnerende economie is het overigens van enorm belang dat de agro-sector zijn sterke positie op de internationale markt kan vasthouden.

 

De schaalvergroting in de land- en tuinbouw zet door. Het aantal bedrijven loopt gemiddeld met zo’n 3,5 procent per jaar terug (in 2008 met 2,1 procent). Omdat de productiecapaciteit van agrarische Nederland ruwweg dezelfde blijft, worden bedrijven gemiddeld groter. Gemiddeld, want het ene bedrijf groeit sneller dan het andere.

 

Het teruglopend aantal bedrijven komt niet doordat op grote schaal bedrijven over de kop gaan. In de meeste gevallen is er simpelweg geen bedrijfsopvolger. Daarom hier eerst een misverstand uit de weg ruimen: de agrarische sector hangt niet van financiële kommer en kwel aan elkaar. Het aantal faillissementen is in vergelijking met andere economische sectoren gelukkig beperkt. Mede als gevolg van de huidige crisis en marktontwikkelingen neemt de druk op bedrijven wel toe.

 

Nog een wijdverbreid misverstand: vrijwel alle koeien, kippen en varkens worden gehouden op ‘reguliere’ gezinsbedrijven. Dus bedrijven met meestal één (soms twee) ondernemers en vaak één of twee medewerkers. Dat zijn geen megabedrijven maar ‘gewone’ bedrijven die in omvang de afgelopen decennia een stuk groter zijn geworden. Een gemiddeld melkveebedrijf telt intussen zo’n tachtig koeien, maar er zijn ook enkele bedrijven met meer dan driehonderd koeien.

 

Mega- of grootschalige bedrijven vormen een paar procent van alle bedrijven, niet meer en niet minder. Tegenstanders schetsen met graagte het beeld dat overal enorm grote bedrijven verrijzen. Dit strookt niet met de realiteit. Varkensflats? Onzin, tenzij een twee verdiepingen hoge stal een flat moet genoemd. Varkensflats bestaan niet, wel zijn er een beperkt aantal bedrijven - op een paar handen te tellen - met stallen die twee verdiepingen tellen.

 

Een positieve kant van grotere veehouderijbedrijven is dat zich hierdoor nieuwe kansen aandienen. Dit bleek vorig jaar uit conclusies van een reeks onafhankelijke instanties en advieslichamen, waaronder het RIVM en de Raad voor het Landelijk Gebied. De rapportages stelden dat grote bedrijven kunnen bijdragen aan een schoner milieu, beter welzijn van dieren en nieuwe mogelijkheden voor het landelijk gebied.

 

Grootschaliger betekent in de praktijk vaak duurzamer door voordelen als lagere emissies, minder diertransport, efficiënter energieverbruik enzovoort. Niet onvermeld mag blijven dat ook werd gerapporteerd dat niet in alle gevallen risico’s voor de volksgezondheid kunnen worden uitgesloten, met name door emissies van stof.

 

Blijft staan dat de adviezen tegenwicht bieden in een publieke discussie, die te weinig recht doet aan de feiten. En wat mijn persoonlijke beleving betreft: ook ik zie liever tien bedrijven met enkele duizenden varkens waarvan een ondernemer met zijn gezin goed kan rond komen dan een bedrijf dat tien of vijftien keer zo groot is en op gespannen voet staat met de (sociale) omgeving.

 

En ten slotte, áls er werkelijk gezondheidsrisico’s kleven aan grote veehouderij-eenheden, dan is er maar één oplossing: de betrokken bedrijven nemen maatregelen. Zo niet dan heeft dat bedrijf geen bestaansrecht.

 

Albert Jan Maat is voorzitter van LTO Nederland.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie