Advertentie
ruimte en milieu / Redactioneel

Aanpak probleemwijken los zand

De plannen voor de ‘krachtwijken’ ontberen een goede diagnose, onderbouwing en samenhang. Gefrustreerde ambities liggen op de loer, menen vier Utrechtse hoogleraren.

27 juni 2008

Naarmate alle betrokken partijen krachtiger optreden om van probleemwijken ‘krachtwijken’ te maken, lijken meer conflicten te ontstaan, en wordt een gebrek aan samenhang duidelijk. Dat komt door de ‘Haagse’ neiging alles vooraf te regelen, en de gemeentelijke neiging om in wijkplannen losse acties op te sommen. In plaats van vooraf te bepalen wat werkt, zal uitgevonden moeten worden hoe wijken werken.

 

Rond probleemwijken is er bestuurlijk veel gedoe geweest. Over de selectie van wijken en over financiering is gesteggeld, en ook over juridische grenzen, vooral als om het aanpakken van problemen ‘achter de voordeur’ gaat. Maar in wijken zelf zien we niet zoveel geconcentreerde aanpakken. Overal zijn weliswaar mooie wijkactieplannen gemaakt, maar dat zijn vooral bonte verzamelingen van losse acties. Voor de geselecteerde probleemwijken worden maatregelen aangekondigd om problemen aan te pakken, zoals zwerfvuil, foutparkeren, illegale kamerbewoning, gebrek aan groen, taalachterstand, obesitas, hangjongeren, en werkloosheid. Sportevenementen moeten worden georganiseerd, ouders moeten taallessen krijgen, bedrijfsruimte moet beschikbaar worden gesteld, en bewonersparticipatie moet worden gerealiseerd. Maar hoe het met de onderbouwing van en relatie tussen maatregelen zit, blijft onduidelijk.

 

Op zich is zo’n gang van zaken begrijpelijk. Het is namelijk verleidelijk om problemen te laten aansluiten bij de bekende en al langer bestaande sectoren: wonen, economie, openbare ruimte, welzijn, jeugdzorg. Bij belangrijke vraagstukken is enige territoriumdrift bovendien onvermijdelijk, omdat posities beschermd worden, maar ook omdat betrokkenen achter de eigen aanpak zullen staan. Een geïntegreerde aanpak is dan illusoir.

 

Wij pleiten voor een krachtige diagnose per wijk. Voor probleemwijken kunnen veel cijfers opgesomd worden, over bijvoorbeeld aantallen werklozen, inkomensontwikkeling en schooluitval. Bovendien kunnen opvattingen van bewoners gepeild worden, over hangjongeren, drugsgebruik of hondenpoep. De betekenis van beide soorten informatie is niet zo maar duidelijk. Iedere wijk kent namelijk zijn eigen ‘verhaal’, dat feiten en opinies overtreft. Of de wijk traditioneel een plek voor arbeidersgezinnen is, of er industrieel verval is geweest, of sociale verbanden stabiel zijn, maakt verschil. In de ene wijk is het ontbreken van sociale cohesie een kernprobleem, terwijl in de andere wijk hechte sociale netwerken eigen, maar afwijkende normen stellen.

 

Iedere wijk kent bovendien zijn eigen dynamiek die niet sec met bewoners, maar met relaties tussen mensen te maken heeft. Hoe interacties verlopen, en hoe rollen van bewoners – ouder, opvoeder, scholier, winkelier – op elkaar inwerken, loopt uiteen. Marokkaanse opvoeders in de ene wijk ervaren veel stress en onmacht bij hun opvoedingstaak, terwijl ze elders worden gesteund. De overlast van criminele Marokkaanse hangjongeren lijkt misschien op de problematiek van hangjongeren in arbeiderswijken, maar kent vaak andere oorzaken, zoals gefrustreerde ambities.

 

Dit betekent dat iedere wijk een eigen krachtige diagnose nodig heeft. Dat dit in de meeste wijkplannen ontbreekt, komt doordat minister Vogelaar vijf dwingende probleemvelden heeft gedefinieerd – wonen, werken, leren en opgroeien, integreren, veiligheid – en doordat betrokken ministeries door ‘de voordeur’ gescheiden zijn. Rouvoet houdt zich vooral met interne gezinsaangelegenheden bezig, terwijl Vogelaar zich op de omgeving buitenshuis richt.

 

Ook de onderbouwing van de maatregelen laat te wensen over. Wanneer de gemeente in een wijkactieplan bijvoorbeeld stelt dat differentiatie in de woningvoorraad nodig is, dan is onduidelijk wat dat oplevert. Het wordt een mantra: differentiatie is goed. Op vergelijkbare wijze wordt ingezet op wooncarrières: relatief duur bouwen, want dan verlaten de middeninkomens de wijk minder snel. Maar of middeninkomens daadwerkelijk blijven en wat het nut is, dat weten we niet. Via wetenschappelijk inzicht moet de wijkenkennis worden versterkt, ook rond concrete problemen als kindermishandeling.

 

Als professionals gezinsproblemen moeten signaleren en moeten gaan samenwerken, blijven belangrijke oorzaken buiten beschouwing. Gebrek aan toekomstperspectief, ervaren opvoedingsbelasting en depressiviteit bij de opvoeders vormen een cruciale schakel tussen risicofactoren en ontsporende opvoeding, zo blijkt uit onderzoek. Mishandeling en verwaarlozing van kinderen gebeurt bovendien in sociale omgevingen, met allerlei omstanders. Bij preventie en bestrijding van kindermishandeling zullen sterke pedagogische klimaten en laagdrempelig zorgsystemen nodig zijn.

 

Bij de wijkaanpak pakken zaken anders uit dan verwacht en treden onvoorziene ontwikkelingen op. Om daarop in te spelen zijn robuuste processen nodig. Zulke processen kunnen ‘klein’ blijven door te beginnen met concrete en als urgent ervaren problemen, waarna de volgende als urgent ervaren problemen aan de beurt zijn. Interventies door professionals die als het ware van buiten af worden opgelegd, worden door betrokkenen te vaak niet herkend, zo blijkt uit interventiestudies.

 

Processen kunnen tegelijk ‘groot’ gemaakt worden door de wijkaanpak als experiment of laboratorium op te zetten, waarbij gevolgd wordt hoe probleemvelden en maatregelen op elkaar inwerken, en de wijkkennis wordt geactualiseerd.

 

Een robuuste wijkaanpak kan pas vorm krijgen door wijkaanpak minder als probleemoplossing, en meer als dynamisch bestuur te zien. Ambtenaren, maatschappelijke organisaties en onderzoekers gaan daarbij niet aan de slag om problemen weg te nemen, want stedelijke problemen ‘neem’ je niet zomaar ‘weg’. Betrokkenen creëren dan bestuursvormen die het mogelijk maken om over de tijd heen resultaat te boeken. Dat is overigens niet alleen een zaak van acties en geld, maar ook van verwachtingen. Te hoge verwachtingen verkleinen bij voorbaat kansen op kracht.

 

Mirko Noordegraaf, Ronald van Kempen, Paul Leseman en Micha de Winter zijn als hoogleraren verbonden aan de Universiteit Utrecht. Zij werken samen in het onderzoeksgebied Coordinating Societal Change. 

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie