Rekenkamer hekelt dwang Rijk
Bij steeds meer uitkeringen aan provincies en gemeenten stelt het Rijk vooraf voorwaarden. De beleids- en bestedingsvrijheid is in het geding.
Decentralisatieuitkering, brede doeluitkering, integratie-uitkering, verzameluitkering. Door dit woud aan tussenvormen tussen de algemene uitkering aan de ene kant en de specifieke uitkering aan de andere kant, wordt volgens de Algemene Rekenkamer in de praktijk steeds minder duidelijk wie waar verantwoordelijk voor is en wie waarop kan worden aangesproken.
De Rekenkamer trekt die sombere conclusie in het deze week verschenen rapport Financiële verhoudingen tussen de bestuurslagen. Het is een vervolg op een 3 jaar geleden opgesteld rapport over de geldstromen van Rijk naar decentrale overheden en de verdeling van de verantwoordelijkheden. Sindsdien, zo stelt de Rekenkamer vast, is de bemoeienis van het Rijk met de aanwending van de algemene – en dus in principe vrij besteedbare fondsen – gegroeid. Door de vele tussenvormen is het onderscheid tussen specifieke en algemene uitkeringen vervaagd.
Bij de specifieke uitkeringen, waarvoor de minister een duidelijke verantwoordelijkheid heeft, geldt een steeds vrijer regime. De bestedingsdoelen worden breder, de decentrale overheden krijgen steeds meer beleidsvrijheid en in plaats van een jaarlijkse verantwoording over de besteding, volstaat een verantwoording over een periode van meerdere jaren. In veel gevallen constateert de Rekenkamer dat verantwoording en controle niet aansluiten op de door het Rijk gestelde eisen. Gevolg is dat de minister de ministeriële verantwoordelijkheid voor de specifieke uitkering vaak onvoldoende kan dragen.
Tegelijkertijd constateert de Rekenkamer bij de algemene uitkering, inclusief de integratie- en decentralisatieuitkering, dat die juist steeds specifieker worden. Zo stellen de betrokken ministers bij de integratieen de decentralisatie-uitkering vooraf voorwaarden die niet afdwingbaar zijn. ‘Ze lijken zo een ministeriële verantwoordelijkheid te willen dragen, maar kunnen deze maar zeer beperkt waarmaken.
Gevolg is dat de Kamer niet goed kan oordelen over de mate waarin de minister het beleid kan controleren en beïnvloeden’, aldus de Rekenkamer. Met andere woorden: de informatiepositie van de Tweede Kamer is in het geding. ‘Omdat de bestedingsvoorwaarden niet afdwingbaar zijn en decentrale overheden zich aan de minister niet hoeven te verantwoorden over de naleving ervan, zullen de ministers zich uiteindelijk naar de Tweede Kamer ook lang niet altijd kunnen verantwoorden over de besteding van het geld’, aldus de Rekenkamer.
Controle
Volgens de Algemene Rekenkamer dienen ministers per uitkering expliciet aan te geven wat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende bestuurslagen zijn, zodat duidelijk is op welke bestuurslaag de democratische controle op het beleid kan plaatsvinden. De Rekenkamer spoort Binnenlandse Zaken aan daarin het voortouw te nemen.
Verder pleit de Rekenkamer voor het in ere herstellen van het karakter van de algemene en specifieke uitkeringen. ‘Als een minster zelf de verantwoordelijkheid wil blijven dragen voor de besteding van het geld door gemeenten of provincies, kan deze het best kiezen voor een specifieke uitkering. Als een minister bereid is om die verantwoordelijkheid over te dragen aan de provincies en of gemeenten, dan past een algemene uitkering’, aldus de Rekenkamer. Ze adviseert de minister daarvoor een afwegingskader te maken.
Bij een keuze voor een algemene uitkering (inclusief de decentralisatie- en de integratieuitkering) moeten de betrokken ministers de verantwoordelijkheid voor de besteding van het geld overlaten aan de decentrale overheden en dus afzien van bestedingsvoorschriften. Staatssecretaris Bijleveld (Binnenlandse Zaken, CDA) laat zich niet uit over die aanbeveling.
Wel signaleert ook zij dat ministeries de beleidsvrijheid voor decentralisatieuitkeringen ‘zeer beperken.’ Volgens de Rekenkamer is het nog erger en beperken ministeries ook de bestedingsvrijheid door te proberen via aanvraagprocedures en bestuurlijke afspraken invloed uit te oefenen op waar provincies en gemeenten het geld aan besteden. ‘Hiermee is het vrij besteedbare karakter van de decentralisatieuitkering en daarmee van het Gemeentefonds en het Provinciefonds in het geding. Deze ontwikkeling vraagt om een duidelijke stellingname van de staatssecretaris’, aldus de Rekenkamer.
Bewonersgeld niet heilig
De decentralisatie-uitkering Bewonersparticipatie Wijken maakt onderdeel uit van het krachtwijkenbeleid. Minister Van der Laan (WWI) wil ermee bevorderen dat bewoners zelf initiatieven ontwikkelen om hun wijken te verbeteren. Afspraak van de minister met de Tweede Kamer is dat het geld via een vouchersysteem bij de bewoners van de veertig krachtwijken terechtkomt. De minister heeft geregeld dat gemeenten alleen mogen afwijken van het vouchersysteem nadat ze goedkeuring hebben van de bewonersorganisatie en de minister.
In een brief aan de gemeenten schrijft de minister: ‘Daarom heb ik de Tweede Kamer toegezegd dat de 10 miljoen (...) via een vouchersysteem aan de wijkbewoners toekomen.’ In de brief meldt de minister ook dat – indien deze goedkeuring niet wordt gevraagd – het verstrekte bedrag later in mindering wordt gebracht. Deze toezegging aan de Kamer kan de minister volgens de Rekenkamer niet waarmaken. Gemeenten hebben beleids- en bestedingsvrijheid en mogen dit geld aan iets anders besteden dan participatie. Het in mindering brengen van budgetten past volgens de Rekenkamer niet bij het karakter van het Gemeentefonds.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.