Advertentie
financiën / Achtergrond

Onderzoek naar naheffing joodse erfpachters

Het Centraal Joods Overleg heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgeroepen haar leden te vragen onderzoek te doen naar het gemeentelijke erfpachtbeleid ten aanzien van Joodse vastgoedeigenaren tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog. Dit in navolging van de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.

23 november 2018
Jodenbreestraat.jpg

Gemeenten profiteerden van leed

Het is een uitermate pijnlijke kwestie die vijf jaar geleden naar boven kwam na onderzoek van Charlotte van den Berg, destijds studente, in de archieven van de gemeente Amsterdam. Daar vond zij stukken waaruit bleek dat joodse huiseigenaren en hun erfgenamen na de Tweede Wereldoorlog waren aangeslagen voor erfpacht tijdens de oorlogsjaren. En dat terwijl hun woningen in die periode waren gevorderd door de bezetter. Daardoor hadden de joodse eigenaren geen gebruik kunnen maken van het vastgoed waarvoor zij wel werden aangeslagen. In veel gevallen werden joden die het geluk hadden de oorlog te overleven en na ondergedoken gezeten te hebben, of erger, de ontberingen van de concentratiekampen hadden moeten doorstaan, bij thuiskomst met gemeentelijke naheffingen geconfronteerd.

Voor te laat betaalde erfpacht werden in Amsterdam ook nog eens boetes opgelegd, die later overigens voor een deel zijn kwijtgescholden. De bezwaarschriften die Van den Berg vond en de publicaties daarover in Het Parool, vormden de start van een onderzoek door het NIOD naar het Amsterdamse gemeentelijke beleid ten aanzien van joodse vastgoedeigenaren. Vervolgens heeft een vergelijkbaar onderzoek in Den Haag plaatsgevonden en wordt momenteel de Rotterdamse situatie onder de loep genomen.

Voor het Centraal Joods Overleg (CJO) is het hoog tijd dat andere gemeenten het voorbeeld van Amsterdam en Den Haag, de gemeenten met destijds de grootste joodse gemeenschappen, en Rotterdam volgen. ‘Wij hebben in een brief aan de VNG een oproep gedaan om via die weg alle gemeenten te vragen deze kwestie te onderzoeken’, zegt Ronny Naftaniel, vice-voorzitter van het CJO. Het gaat dan om erfpacht en om straatgeld, een gemeentelijke belasting, waarvoor in Den Haag aan joodse inwoners naheffingen zijn gestuurd na de oorlog. ‘We doen deze oproep omdat tot dusverre slechts drie gemeenten de kwestie hebben laten onderzoeken.

Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de manier waarop gemeenten zich in heel Nederland hebben gedragen ten aanzien van de joodse gemeenschap. In Amsterdam en Den Haag is vastgesteld dat de gemeenten geprofiteerd hebben van het leed van de joodse inwoners. Daarnaast dienen nabestaanden van de slachtoffers van dit immorele beleid gecompenseerd te worden. Deze kwestie moet een keer afgesloten worden, maar dat kan alleen als gemeenten bereid zijn dat onderzoek te doen.’

Rigide opvatting
Hoe kon het gebeuren dat joodse vastgoedeigenaren na de Tweede Wereldoorlog werden geconfronteerd met een dergelijke hardvochtige opstelling? Uit het NIOD-onderzoek blijkt dat de redenering was dat de Nederlandse overheid de situatie tijdens de bezetting en daarmee ook de illegale overdracht van vastgoed niet erkende. Daarmee werd teruggegrepen op de situatie van voor de oorlog waardoor de joodse eigenaren in deze rigide juridische opvatting voor hun eigendommen konden worden aangeslagen. Rechtszaken bleken weinig zin te hebben, het verweer van joodse woningbezitters werd simpelweg afgewezen.

In Amsterdam en Den Haag, waar de onderzoeken naar deze onrechtvaardige situaties al enige tijd geleden zijn afgerond, zijn compensatiefondsen opgezet. In Den Haag kunnen individuele eigenaren en hun erfgenamen een beroep doen op in totaal 2,6 miljoen euro. Het bedrag dat niet wordt opgeëist, komt toe aan de joodse gemeenschap. In Amsterdam gaat het om een bedrag van ruim tien miljoen euro. Tot ongenoegen van de joodse gemeenschap had wijlen burgemeester Eberhard van der Laan er vanwege juridische en praktische redenen voor gekozen om geen individuele claims toe te staan. Maar hij zegde wel toe dat de gemeente 'ieder dubbeltje dat in onze zak brandt' zal terugbetalen. De gemeente kende vervolgens een ruimhartig bedrag toe. Momenteel kunnen bij een onafhankelijke commissie plannen worden ingediend voor de besteding van de tien miljoen euro die ten goede moet komen aan de joodse gemeenschap in de hoofdstad.

De vraag is of andere gemeenten volgen met compensatieregelingen als daar na onderzoek naar het eigen gemeentelijke beleid in de oorlogsjaren reden toe is, zoals het CJO bij de VNG heeft bepleit. De lokale compensatie staat namelijk los van de nationale restitutie die in de jaren 1999 en 2000 is uitgekeerd. Deze 'Wiedergutmachung van Kok' betrof een bedrag van ruim 764 miljoen gulden die aan individuele joodse burgers en hun nazaten is betaald door de Nederlandse overheid, de banken, verzekeraars en de beurs ter compensatie van afgenomen bezittingen van joden in de oorlogsjaren. Naftaniel: ‘De erfpachtkwestie betreft lagere overheden en is ook pas jaren later aan het licht gekomen. Overigens vielen vastgoedtransacties, het beheer van bedrijven en kunst ook buiten de nationale regeling.’

Geen stukken
Het is de vraag wat met de oproep van het CJO gaat gebeuren. Een woordvoerder van de gemeentelijke koepelorganisatie laat weten dat de brief op de website is geplaatst en dat het vervolgens aan de gemeenten is om daar al dan niet iets mee te doen. Maar een rondgang langs enkele gemeenten leert dat zij alleen in actie komen als er een directe vraag over de kwestie bij hen binnenkomt. Zo zegt een woordvoerder van burgemeester Ahmed Marcouch van Arnhem, een stad met een aanzienlijke joodse bevolking ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, dat er voor zover bekend geen concrete vraag bij de gemeente Arnhem ligt. ‘Het speelt bij ons momenteel niet. Als er een verzoek komt, dan zullen wij daar naar kijken.’

Uit Leeuwarden, een stad die eerder genoemd is als een gemeente waar de erfpachtkwestie ook zou hebben gespeeld, komt een vergelijkbare reactie van een woordvoerder: ‘Bij ons is deze kwestie niet bekend en in de gemeentelijke administratie van het Historisch Centrum Leeuwarden is er niets over te vinden. Maar als wij een verzoek krijgen, dan zullen wij dat zorgvuldig beoordelen. Wij staan in ieder geval niet onwelwillend tegenover een onderzoek.’

In Utrecht, tenslotte, blijkt in 2013 al onderzoek te zijn verricht naar het erfpachtbeleid ten aanzien van joodse vastgoedeigenaren. Toenmalig burgemeester Aleid Wolfsen schreef destijds op raadsvragen van de lokale ChristenUnie dat medewerkers van het Utrechts Archief, met medewerking van het NIOD, geen stukken hebben aangetroffen die wijzen op naoorlogse inning van erfpacht door de gemeente Utrecht bij joodse inwoners die tijdens de oorlog hun woning moesten verlaten. Volgens de woordvoerder verbaast dat niet omdat in Utrecht lange tijd nauwelijks grond in erfpacht werd uitgegeven. Er zou overigens wel bewijs zijn voor incidentele naheffingen van gemeentebelastingen. De gemeenteraad heeft de kwestie vervolgens als afgesloten beschouwd.

Waarheidsvinding
Het CJO pleit ervoor dat alle gemeenten nagaan of er reden is om het eigen beleid ten tijde van de oorlog ten aanzien van joodse inwoners onder de loep te nemen Volgens Naftaniel is in het digitale Joods Monument vrij eenvoudig na te gaan of in een gemeente joden hebben gewoond en kan vervolgens worden uitgezocht of zij eigenaren waren van woningen met erfpacht. Op basis van gegevens uit gemeentelijke archieven moet ook een inschatting kunnen worden gemaakt van de gemeentebelastingen die in rekening zijn gebracht aan joodse inwoners of hun erfgenamen. Naftaniel: ‘Het gaat daarbij niet alleen om grote gemeenten, er zijn ook kleinere plaatsen waar een aanzienlijke joodse gemeenschap heeft geleefd.’

Het in kaart brengen van gemeentelijk beleid ten tijde van de Tweede Wereldoorlog en in de periode daarna is zeker wenselijk, beaamt historicus Robin te Slaa, die niet alleen het onderzoek in Den Haag uitvoerde, maar ook – samen met Hinke Piersma van het NIOD – het inventariserend onderzoek in Rotterdam deed. Hij is het met Naftaniel eens dat waarheidsvinding en eventuele compensatie op zijn plaats zijn. Bovendien is gebleken dat het gemeentelijk beleid ten aanzien van joodse bezitters van onroerend goed niet overal hetzelfde was. ‘Alleen al op basis van de twee gemeenten die uitvoerig onderzocht zijn en uit de situatie van Rotterdam weten we dat de omstandigheden en het gemeentelijke beleid aanzienlijk kunnen verschillen. Zo deelde de gemeente Den Haag bijvoorbeeld geen boetes uit over niet betaalde erfpachtcanon en deed het Amsterdamse gemeentebestuur dat wel; in Rotterdam zijn verwoeste woningen, die voor een deel ook van joodse eigenaren geweest zullen zijn, na het bombardement door de Nederlandse overheid onteigend. Die zijn dus niet door de bezetter geroofd, de situatie is daar weer heel anders.’

Een complicerende factor blijft dat veel relevant archiefmateriaal in de loop van de tijd is vernietigd. Het is daardoor twijfelachtig of in alle gevallen volledige duidelijkheid kan worden verkregen over de onterecht geïnde gemeenteheffingen van joodse burgers. Op basis van nog aanwezig bronnenmateriaal kon in Den Haag niettemin een nauwkeurige berekening worden gemaakt over de toe te kennen financiële compensatie. Voor Naftaniel reden genoeg om alle gemeenten te vragen serieus naar de kwestie te kijken. ‘Het is nodig om volledige duidelijkheid te krijgen over de opstelling van gemeenten ten aanzien van de joodse gemeenschap en het beleid van gemeenten in en vlak na de oorlog in kaart te brengen. Opdat nooit meer zo hardvochtig gehandeld wordt.’

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie