Gouden norm
Algemeen bekend is dat sinds 1995 het gemeente‑ en provinciefonds ‘gelijk de trap op en af’ gaan met de rijksuitgaven. Als het Rijk bijvoorbeeld 3 procent bezuinigt, dan krijgen de gemeenten en provincies ook 3 procent minder, en als het rijk 7 procent extra uitgeeft, dan mogen de gemeenten en provincies ook 7 procent meer verwachten.
De gedachte achter deze financiële evenredigheid is de gelijkwaardigheid tussen de verschillende overheden. Minder bekend is dat vóór 1995 de fondsen ook al de rijksuitgaven volgden, zij het op een andere manier. Van de periode 1960 tot 1980 gold het zogenaamde ‘structurele begrotingsbeleid’, vanaf 1980 stond het rijksbeleid in het teken van het terugdringen van het begrotingstekort. Zo was de afspraak van 1980 tot 1995 dat het gemeente‑ en provinciefonds evenredig meededen aan de bezuinigingen van het rijk die werden doorgevoerd om het begrotingstekort te beperken en de economische problemen van toen op te lossen.
De gelijkwaardigheid en financiële evenredigheid tussen de verschillende overheden geldt in 2010 dus exact 50 jaar. Financiële evenredigheid is daarom met recht een ‘gouden norm’, die al veel zwaardere bezuinigingen heeft doorstaan dan die van de komende jaren. Die gouden financiële evenredigheid geldt echter maar half. Hij geldt wel voor de fondsen, maar niet voor de belastingen van de gemeenten, provincies en waterschappen. Die stegen fors.
Ter illustratie: de gemeentebelastingen stegen van 1999 tot 2005 met gemiddeld 8 procent per jaar. Daarom geldt sinds 2006 een norm voor de gemeentelijke onroerendezaakbelasting; die mag sindsdien maar beperkt stijgen, komend jaar met 3,5 procent. Maar er geldt nog geen norm voor de andere gemeentelijke belastingen.
Het gevolg is dat de gemeentelijke heffingen, van in totaal 7 miljard euro, sinds 2006 nog met bijna 5 procent per jaar stijgen. Van de provinciale opcenten zijn wel de tarieven aan een maximum gebonden maar niet de opbrengsten. En de waterschappen hebben nog helemaal de vrije hand bij hun belastingen.
Anderzijds zijn de rijksbelastingen gestegen van 87 miljard euro in 1999 tot 136 miljard euro in 2008, dat is gemiddeld meer dan 5 procent stijging per jaar. Er geldt geen maximale stijging van de rijksbelastingen, hoewel iedere inwoner daaraan veel en veel meer betaalt dan aan belastingen voor gemeente en provincie. Dat is vreemd.
Dat de belastingen van gemeenten, provincies en waterschappen sneller groeien dan van het Rijk, past niet bij de evenredigheid die al precies 50 jaar het uitgangspunt is in de financiële relatie tussen het Rijk en de gemeenten en provincies. Daarom stel ik voor het kabinet-Rutte I een evenredige belastingnorm voor: de gemeentelijke belastingen, de provinciale belastingen en de waterschapsbelastingen mogen elk jaar evenveel stijgen als de rijksbelastingen.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.