‘Crisis? Overheid gaat er niet over’
Politici komen met het ene na het andere plan om de economie uit het slop te trekken. In werkelijkheid kan de overheid echter bar weinig doen, aldus hoogleraar public management Hans de Groot. ‘Bescheidenheid past.’
Tijdens de Algemene Beschouwingen in de Tweede Kamer vielen vorige week grote woorden over de vermeende daadkracht van het kabinet - dan wel het stuitende gebrek daaraan. De oppositie verweet het kabinet niets te doen om het oplopende begrotingstekort terug te dringen, terwijl de coalitie de regering-Balkenende prees met de moed ‘harde maatregelen’ te willen gaan nemen.
‘Waarom niet gezegd dat niet ingrijpen wel degelijk betekent dat je als kabinet iets doet’, merkt Hans de Groot fijntjes op. Persoonlijk vindt de hoogleraar public management van de Universiteit Twente het niet zo’n slecht idee dat het kabinet de tijd neemt en het begrotingstekort laat oplopen. Hij vindt het naïef te denken dat de overheid in staat is het economische probleem stante pede op te lossen.
Het debat leerde dat iedereen er voetstoots van uit lijkt te gaan dat de overheid een belangrijke rol kan spelen bij het op de rails krijgen van de economie door bijvoorbeeld de uitgaven te verhogen of de belastingen te verlagen. Om te onderstrepen hoe misplaatst dat beeld is, wijst De Groot op de economieboekjes van de middelbare school en het daarin gemaakte onderscheid in wie de producten maakt en wie erom vraagt.
‘Dit is even taai’, waarschuwt De Groot als hij cijfers zijn verhaal wil laten vertellen. Hij pakt de Macro Economische Verkenning 2010 erbij, die tegelijk uitkwam met de Miljoenennota. ‘In Nederland werd in 2008 zo’n duizend miljard euro besteed aan hier geproduceerde en ingevoerde producten. Pakweg de helft daarvan - 457 miljard euro - betreft export; producten die Nederland uitvoert. Als we het dus ter stimulering van onze economie hebben over het oppeppen van de vraagkant, dan moet wel worden begrepen dat je op de helft van de vraag geen grip hebt omdat het buitenlandse vraag betreft.’
De Groot vervolgt zijn rijtje met de consumptieve bestedingen van huishoudens, goed voor ruim een kwart van alle bestedingen, ofwel 273 miljard euro. Tien procent van het totaal zijn bedrijfsinvesteringen: 101 miljard euro. ‘De echte overheidsconsumptie betreft 15 procent van de totale bestedingen, ofwel 152 miljard euro. Dat is globaal het bedrag dat opgaat aan lonen en salarissen van ambtenaren en hun aanschaffingen. Resteert nog 21 miljard euro aan overheidsinvesteringen: krap 2 procent van het totaal.’
‘Als we alles op een rij zetten, kom ik uit op een totaal van 17 procent van de totale bestedingen waar de overheid - inclusief de decentrale overheden - direct grip op heeft. Dit jaar is er sprake van een terugval van circa 70 miljard euro aan bestedingen: 49 miljard minder uitvoer, 13 miljard minder bedrijfsinvesteringen en 8 miljard minder particuliere consumptie. Daar staat 3 miljard extra overheidsconsumptie tegenover’, zegt hij.
Bescheidenheid
Deze lange cijfermatige aanloop gebuikt De Groot om te zeggen dat vraagstimulering door het kabinet op zich weliswaar een mogelijk instrument is, maar dat je als overheid relatief weinig in de hand hebt.
‘Zoals gezegd, over de buitenlandse vraag gaan we niet. Het is het buitenland dat iets aan die vraag moet doen. En wat de consumptieve bestedingen betreft: als mensen de hand op de knip houden, wat kun je als overheid dan? Mensen oproepen vooral te kopen? Nee, bescheidenheid past over wat de overheid kan doen. Maar wat je ziet, is dat er juist een overspannen verwachting heerst ten opzichte van wat de overheid allemaal kan doen om de economische kringloop te beïnvloeden’, zegt hij.
Die verwachting geldt het Rijk, maar evenzeer de lagere overheden. De Groot heeft voorgerekend dat wat gemeenten zelf kunnen beïnvloeden, ruim 2 procent is van alle bestedingen. ‘Grosso modo kunnen gemeenten alleen zelf aan de knoppen draaien bij het de algemene uitkering die ze van het Rijk krijgen - zo’n 18 miljard euro. Daar komen circa 7 miljard euro aan eigen belastinginkomsten bij. Bij de provincies is die ruimte nog eens een factor tien kleiner.’
Het stimuleringspakket van het Rijk slaat slechts voor een klein deel neer bij de provincies en gemeenten, en dan vooral op uitvoeringsniveau. ‘Voor gemeenten is de manoeuvreerruimte gering. Niet alleen zijn ze wettelijk verplicht een sluitende meerjarenbegroting op te stellen - bij investeringen moet in de begroting gelijk een begin worden gemaakt met afschrijven - het eigen belastinggebied van Nederlandse gemeenten is één van de kleinste in Europa. Dat je niet veel meer dan een uitvoeringsorgaan van het Rijk bent, wreekt zich met name in tijden van crisis.
Als in een gemeente een groot bedrijf omvalt, moet je geld vrij kunnen maken om iets te doen. Maar in ons land hebben gemeenten die mogelijkheid nauwelijks. Ze mogen zelfs de lokale lasten niet verhogen, althans het kabinet heeft daartoe opgeroepen.’
De in april met het Rijk gemaakte afspraak - onderdeel van het aanvullend bestuursakkoord - helpt gemeenten evenmin veel. De Groot noemt het een slechte deal, omdat het accres, dat is de groei van het gemeentefonds, wordt bevroren in 2010 en 2011. Extra stimuleringsmaatregelen van het kabinet leiden niet tot een hogere algemene uitkering van het Rijk.
‘Samen met de provincies leveren gemeenten in 2011 bijna één miljard euro in. Dat bedrag is al ingeboekt door minister Bos van Financiën. Als de groei in 2011 uitblijft en het kabinet gaat de economie opnieuw stimuleren, zullen de gemeenten daarvan opnieuw niet profiteren’, zegt hij.
Geringe mogelijkheden
De financiële beperkingen ten spijt, hebben gemeenten (en provincies) toch aangekondigd voor anderhalf miljard euro aan projecten naar voren te halen. De Groot: ‘De vraag is: kunnen ze het wel? Krijgen ze het financieel rond en - gelet op alle noodzakelijk te doorlopen procedures - tijdig geïmplementeerd? Er is bij gemeenten al zoveel onderuitputting bij de projecten die al waren begroot, dat het de vraag doet rijzen of ze wel in staat zijn extra projecten uit te voeren.’
En als het overheden al lukt investeringen te versnellen, dan is het volgens de hoogleraar nog maar zeer de vraag wat het maatschappelijk effect uiteindelijk is. ‘Je zult als overheid moeten erkennen dat je mogelijkheden gering zijn. De ruggengraat van onze economie, of je nou links bent of rechts, is de particuliere sector.’
Dat politici in weerwil van hun werkelijke macht zo’n grote broek aantrekken, heeft volgens De Groot te maken met hun onstuitbare drang iets te willen doen. ‘Ze willen scoren. Probleem is dat ze de neiging hebben zichzelf te overschatten. Hoe vaak gebeurt het niet dat bij incidenten op lokaal niveau, Den Haag zich er op centraal niveau mee bemoeit? Ze zouden moeten zeggen: “Sorry, daar gaan wij niet over”. Dat geldt ook voor de aanpak van de economische crisis. Die hoge verwachtingen van politici over de maakbaarheid van de economie zijn misplaatst. Ik zeg dan: ho jongens, zo zit de werkelijkheid niet in elkaar! Maar ja, politici zijn bezig met hun herverkiezing over vier jaar. Dan willen ze antwoord kunnen geven op de vraag: “Waar was u?”’
CV Hans de Groot
Gisteren werd aan de Universiteit Twente het symposium ‘Gemeenten en de crisis’ gehouden. Hans de Groot, de nieuwe hoogleraar public management aan de UT, was een van de sprekers. De Groot (60) werkte de laatste jaren als lid van de Board of Auditors van de NAVO in Brussel. Daarvoor was hij directeur onderzoek van de Algemene Rekenkamer in Den Haag en directeur van het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven. Eerder was hij deeltijdhoogleraar aan de economische faculteit van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Tilburg. De Groot zit in het bestuur van de Noordelijke Rekenkamer.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.