Privacy in de opsporing naar bijstandsfraude
Onlangs deed de Centrale Raad van Beroep een uitspraak waar mijn wenkbrauwen van omhoog gingen. Op 13 september 2016 heeft de CRvB namelijk bepaald dat de inzet door de sociale recherche van een videocamera gericht op de werkplek van een van bijstandsfraude verdacht persoon, in strijd was met artikel 8 lid 2 van het EVRM (het recht op privacy).
Onlangs deed de Centrale Raad van Beroep een uitspraak waar mijn wenkbrauwen van omhoog gingen. Op 13 september 2016 heeft de CRvB namelijk bepaald dat de inzet door de sociale recherche van een videocamera gericht op de werkplek van een van bijstandsfraude verdacht persoon, in strijd was met artikel 8 lid 2 van het EVRM (het recht op privacy).
Voor de liefhebber: ECLI:NL:CRVB:2016:3479. Kort gezegd oordeelde de CRvB dat het algemene artikel 53a uit de Participatiewet geen grondslag biedt voor de inzet van de videocamera.
Het toeval wil dat ik kort daarvoor met onze Sociale Recherche in gesprek was geweest om hen te adviseren over de inzet van de diverse bevoegdheden en opsporingsmiddelen afgezet tegen de bescherming van de privacy. Mijn advies was o.a.: de cameraobservatieunit mag gebruikt worden conform protocol Nijmegen. Dit protocol is immers goedgekeurd door de Autoriteit Persoonsgegevens. Mijn verbazing was dan ook groot toen ik van een collega de uitspraak van de CRvB doorgestuurd kreeg? Moet ik nu mijn advies aanpassen?
Nee, ik denk het niet. Ik kan deze uitspraak niet goed plaatsen in het licht van andere uitspraken (van onder andere de CRvB) over de inzet van de cameraobservatiewagen. Ook begrijp ik het onderscheid niet dat de CRvB maakt tussen de fysieke stelselmatige observatie en de inzet van een technisch hulpmiddel daarbij. In deze zaak – zo blijkt uit de gepubliceerde uitspraak – had de Sociale Recherche één keer een aaneengesloten periode van zes dagen gebruik gemaakt van een technisch hulpmiddel gericht op de voordeur van de werkplek. Daarbij hadden zij ook op 11 momenten verspreid over drie maanden fysieke waarnemingen gedaan bij zowel het woonadres als de werkplek. Die laatste waarnemingen werden wel rechtmatig geacht! Fysieke waarnemingen mogen kennelijk wel worden verricht op basis van de algemene grondslag uit de Participatiewet, maar de inzet van technische hulpmiddelen niet, aldus de CRvB.
Ik denk dat het criterium niet moet zijn: het onderscheid tussen techniek en fysiek, maar dat goed moet worden gekeken naar de mate van inbreuk die op iemand privacy wordt gemaakt. Immers kan met een fysieke waarneming minstens net zoveel inbreuk worden gemaakt als met een camera. Ook als ik een lijn trek met het strafrecht – wat de CRvB zelf ook doet – slaat deze uitspraak de plank toch wel mis. De politie zet immers ook op basis van de algemene bepalingen uit de Politiewet hun observatiebevoegdheid in. Daarbij is ook voor fysieke observatie op grond van art. 126g van het Wetboek van Strafvordering een bevel van de officier van justitie nodig en niet alleen voor de inzet van een technisch hulpmiddel, zoals de CRvB overweegt.
Ik ben wel erg benieuwd of deze uitspraak nog een staartje krijgt en hoe het verder gaat. Ik heb inmiddels begrepen dat hierdoor onduidelijkheid is ontstaan over de inzet van de cameraobservatie unit. Mijns inziens onterecht, maar ik begrijp het ook dat sommige gemeenten terughoudend zijn geworden met de inzet van hun camerobservatieunit. Ik houd voorlopig vast aan het protocol van de AP, maar volg de ontwikkelingen op de voet.
Er zijn verschillende onderzoekers die privacy als gevoelskwestie bestempelen. Zijzelf noemen graag als voorbeeld dat men anders reageert op een verzoek zich te ontkleden bij de bakker, dan bij de dokter. Context is enorm belangrijk in de privacy discussie. Zo zal de publieke opinie zich ook tegen cameragebruik keren voor opsporing van een klein vergrijp (zeg hondendrol) maar niet voor een geweldsmisdrijf tijdens uitgaansuren.
De beleving van een camera als opsporingsmiddel door de sociale recherche gaat gevoelsmatig een stuk verder als de controlerende ambtenaar.
Ik vind de uitspraak moeilijk uit te leggen en op het scherpst van de snede, maar zeker wel correct in het maatschappelijk debat over privacy.