Wel of geen recht op verhuisvergoeding?
Een medewerker van het ministerie van Financiën kwam te werken in een andere standplaats, waar ze zelf ook naartoe verhuisde. Ze kreeg een verhuiskostenvergoeding, die later werd ingetrokken. Maar er waren toch toezeggingen gedaan?
In de clinch is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Het moet een drukke week zijn geweest voor Jolanda Halvoort*. Op 1 september 2016 ging ze werken in haar nieuwe standplaats. Een dag later verhuisde ze zelf, zodat ze kwam te wonen in de gemeente waar ze voortaan zou gaan werken. Ze kreeg een voorschot van 3.000 euro op de verhuiskostenvergoeding – die ze na enkele maanden weer moest terugbetalen omdat ze er achteraf gezien geen recht op had.
Het ‘onverschuldigd betaalde’ bedrag werd op haar salaris ingehouden. Volgens de staatssecretaris van Financiën, haar baas, voldeed Halvoort niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verhuiskostenvergoeding. Die staan beschreven in het Verplaatsingskostenbesluit 1989. De staatssecretaris vond dat er op de nieuwe locatie geen sprake is van een vacaturevervulling, dus ook niet van een verplaatsing in de zin van deze regeling. ‘Verplaatsen’ is immers ‘het veranderen van de standplaats van de betrokkene in opdracht van het bevoegd gezag’.
Halvoort beweert daarentegen dat ze van de staatssecretaris een aanbod heeft gekregen voor overplaatsing naar haar nieuwe kantoorlocatie. Hij heeft haar dus willen verplaatsen, ongeacht of op die locatie een vacature was. Dienstbelang lag aan de basis van de overplaatsing.
De rechtbank Midden-Nederland in Utrecht, waar het conflict over de verhuiskostenvergoeding belandt, stelt vast dat Halvoort niet in opdracht van de staatssecretaris van standplaats is veranderd. Dat gebeurde op haar initiatief. Zonder opdracht van de staatssecretaris, zonder vacaturevervulling, zonder opdracht om te verhuizen. Halvoort heeft geen recht op verhuiskostenvergoeding.
Dat is de strikt juridische kant van de zaak. Er is ook een andere kant: toezeggingen van meerdere personen bij het ministerie. Mocht Halvoort daarop rekenen? Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan een beroep op het vertrouwensbeginsel worden gedaan als een bevoegd persoon concrete en ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan die zijn toe te rekenen aan een bestuursorgaan, in dit geval de staatssecretaris. Eerder had de Raad van State al bepaald dat hiervan ook sprake is indien toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
Was dat hier aan de hand? Vlak voor haar verhuizing vroeg Halvoort bij P-direkt (de salaris- en personeelsadministratie van de staatssecretaris) informatie op over een verhuiskostenvergoeding. Die stuurde ze dezelfde dag door naar haar toenmalige leidinggevende. Die stuurde het door naar de businesspartner HR, met een verzoek om advies. Die oordeelde: er is een dienstbelang, want er is een vacature opengesteld waarop Halvoort heeft gereageerd, en de dienst heeft haar benoemd. Ze is in het dienstbelang verplaatst, en daarom heeft Halvoort recht op een verhuiskostenvergoeding. Wel moet de nieuwe leidinggevende dit nog accorderen.
Volgens de rechtbank, die op 6 september uitspraak deed, heeft Halvoort aan de mail van haar toenmalige leidinggevende het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat haar een verhuiskostenvergoeding wordt toegekend. Halvoort mocht veronderstellen dat die leidinggevende de opvatting van de staatssecretaris vertolkte. Dat de nieuwe leidinggevende het verzoek nog moest accorderen, doet aan de waarde van die toezegging niet af. Trouwens, nergens blijkt dat de nieuwe leidinggevende tot een andere beoordeling zou komen. De 3.000 euro, eerder ingehouden van haar salaris, moeten worden terugbetaald, mét wettelijke rente.
* De naam is gefingeerd.
ECLI:NL:RBMNE:2018:4315
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.