De klokkenluider en haar leidinggevende
In de clinch is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Een ambtenaar die een klokkenluidersmelding doet, mag geen nadelen ondervinden voor zijn rechtspositie. Waarom werd de Maastrichtse ambtenaar die een misstand aan de kaak stelde toch ontslagen?
In de clinch is een rubriek waarin jurist/columnist Michel Knapen actuele zaken in het ambtenarenrecht belicht.
Het is april 2009 wanneer de Maastrichtse ambtenaar Leonie Opdecoul* bij het college een melding doet van het vermoeden van een misstand. Na een tweede melding in 2012 vraagt Opdecoul¸ medewerker informatiebeveiliging, aan het college haar rechtsbijstand te verlenen. Zij beweert dat die meldingen haar rechtspositie hebben aangetast.
Uitgangspunt van de Maastrichtse Regeling melding vermoeden misstand is dat een ambtenaar, als gevolg van zo’n melding, geen nadelige gevolgen ondervindt voor zijn rechtspositie. Rechtsbijstand kan worden verleend als er een redelijk vermoeden bestaat van een verband tussen de klokkenluidersmeldingen en de verslechtering van de rechtspositie. Opdecoul wijst op de chronologie: eerst de klokkenluidersmelding, daarna de verslechtering van haar rechtspositie. De gemeente, zo vindt zij, moet maar aantonen dat er geen verband tussen beide bestaat – de omgekeerde bewijslast.
In zijn uitspraak van 4 januari 2018 wijst de Centrale Raad van Beroep die rechtsbijstand af. Van Opdecoul mag worden verwacht dat zij een begin van aannemelijkheid aandraagt van een verband tussen de nadelige gevolgen en haar klokkenluidersmeldingen, en dat blijkt nergens uit het dossier. Chronologisch klopt het wel maar er is geen oorzakelijke relatie. De slechtere rechtspositie is volledig te wijten aan haar eigen functioneren, constateert de Raad. Dat komt aan de orde in een andere zaak die Opdecoul tegen de gemeente heeft lopen. Over deze zaak deed de Raad op dezelfde dag uitspraak.
Twee maanden voor haar eerste klokkenluidersmelding laat Opdecoul haar leidinggevende weten dat ze niet langer rechtstreeks voor hem wil werken. Er zijn ‘samenwerkingsproblemen’, die overigens door de leidinggevende niet zo worden ervaren. Wel komt er een gesprek, een mediationtraject, Opdecoul wordt gevraagd haar besluit te heroverwegen, niets helpt. Omdat het college het onwenselijk vindt dat Opdecoul zonder verlof thuis zit, wordt ze op een andere afdeling geplaatst. Dat vindt Opdecoul prima en daar functioneert ze goed.
Als haar eerste leidinggevende bij de afdeling vertrekt, wil Opdecoul daar weer gaan werken. Het college wijst dat af omdat terugkeer een te groot afbreukrisico met zich mee brengt. Ze blijft op de afdeling waar ze al zat. Dat wil ze niet, er ontstaat een impasse – waarop ze eervol wordt ontslagen.
Maar Opdecoul laat zich niet zo maar aan de kant schuiven en stapt naar de Centrale Raad van Beroep. Die is in zijn uitspraak van 4 januari duidelijk: het is vaste rechtspraak dat ontslag kan worden gegeven ‘als een in de loop van de tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd’. Zowel het college als Opdecoul erkent dat er een impasse is ontstaan.
Uiteindelijk accepteert Opdecoul het ontslag maar wil wel – naast de getroffen uitkeringsvoorzieningen – een extra compensatie, want het college had volgens haar een overwegend aandeel in het ontstaan en voortbestaan van de impasse. Maar volgens de Raad was het juist Opdecoul die er een potje van maakte, door in niet mis te verstane bewoordingen het vertrouwen in haar direct leidinggevende op te zeggen. Ze wilde die stap niet heroverwegen, waardoor ze niet in haar functie kon worden gehandhaafd. En dat alles staat buiten de klokkenluidersmeldingen.
* De naam is gefingeerd.
ECLI:NL:CRVB:2018:29
ECLI:NL:CRVB:2018:30
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.