Ruime uitingsvrijheid voor politici
Tot hoever reikt de vrijheid van meningsuiting van politici? En wanneer kunnen bestuurders zich in rechte verweren tegen kritiek en beschuldigingen? Deze vragen speelden in de Delftse gondelaffaire.
Het raadslid Stoelinga (destijds Leefbaar Delft) beschuldigde VVD-wethouder Baljé van corruptie. Stoelinga baseerde zijn beschuldigingen op video-opnames, gemaakt door de pizzeria-eigenaar Daga in zijn zaak. Baljé had Daga - tegen de regels in en buiten de gewone procedures om - subsidie toegezegd voor een gondelproject en de pizzeria-eigenaar wilde van die toezeggingen een bewijs hebben. Uiteindelijk werd door Baljé een subsidie verstrekt, ondanks waarschuwingen van ambtenaren dat dit niet kon.
Op die bandopnames staan tevens gesprekken tussen Baljé en de toenmalige wethouder van Den Haag Verkerk. Verkerk had gesolliciteerd naar de burgemeesterspost van Delft en Baljé verstrekte hem daarover informatie en er werd ook gesproken over een grondtransactie, waarbij Baljé meldde dat de daarmee te behalen winst wel in zijn verkiezingscampagne gestopt kon worden. Het raadslid Stoelinga kreeg vervolgens vrijwel de gehele gemeenteraad van Delft over zich heen.
Op basis van een kort onderzoekje door de gemeentesecretaris werd door de raad geconstateerd dat de subsidieroute geen grote fouten kende en dat Stoelinga overigens zich aan smaad schuldig maakte jegens Baljé. Omdat de wethouder zich in zijn goede naam voelde aangetast diende hij uiteindelijk een grote schadeclaim in jegens het raadslid Stoelinga, waarbij de kosten voor zijn rechtsbijstand door de gemeente Delft werden betaald.
De hele affaire speelde in de jaren 2004-2006. Het gerechtshof in Den Haag heeft vorige maand uitspraak gedaan in de lopende bodemprocedure. En deze uitspraak bevat een aantal opmerkelijke elementen. Het Hof concludeert dat de door Stoelinga geuite verdenking van corruptie voldoende steun vindt in de feiten. Het Hof formuleert dat Stoelinga ‘in redelijkheid van mening (kon) zijn dat sprake was van een misstand van zodanige ernst, dat deze niet alleen in het publieke debat maar ook, gelet op het algemeen belang bij de bekendheid daarmee, publiekelijk aan de orde gesteld diende te worden op de wijze en in de bewoordingen als is geschied’.
En zelfs al worden dergelijke beschuldigingen als provocerend ervaren, dan zijn ze daarom volgens het Hof nog niet onrechtmatig. Baljé had naar voren gebracht dat Stoelinga zijn beschuldigingen had moeten staken nadat de gemeenteraad een uitspraak had gedaan. Ook daar slaat het Hof een duidelijk piketpaal. ‘Ook (of wellicht zelfs juist) wanneer de meerderheid een andere mening is toegedaan, mag een lid van de oppositie een bepaalde kwestie in beginsel aan de kaak blijven stellen.’
Van belang voor het proces-Wilders is vooral de constatering van het Hof dat in het kader van art. 10 EVRM (Europees Verdrag van de Rechten van de Mens) de vrijheid van meningsuiting de vrijheid omvat om in het politieke debat uitlatingen te doen die ‘offend, shock or disturb’. Volgens het Hof is de vrijheid van meningsuiting, ook voor politici, zeker niet absoluut, maar beperkingen en sancties moeten met de grootst mogelijke terughoudendheid worden toegepast door de rechterlijke macht.
‘In een democratisch systeem moet het openbaar bestuur immers nauwlettend kunnen worden gevolgd door de legislatieve of de rechtsprekende macht, alsmede door de pers en de publieke opinie. Dit betekent dat een openbaar bestuurder zich heftiger kritiek moet laten welgevallen dan een burger. Het politieke debat moet in beginsel op het scherpst van de snede gevoerd kunnen worden.’
De Delftse gondelaffaire is maar in zeker opzicht vergelijkbaar met het proces tegen Geert Wilders. Het zou echter heel goed kunnen dat de overwegingen van het Haagse gerechtshof over de betekenis van de vrijheid van meningsuiting op dezelfde of een vergelijkbare manier zullen worden verwoord in het Wilders-proces.
Vervolgens zijn door rechtbanken en gerechtshoven veroordelingen en vonnissen geveld, waarin geen lijn is te ontdekken. Alleen al de door Balje geeiste schadevergoeding van zo'n 1,4 miljoen euro raakte kant nog wal.
Het is aan de vasthoudendheid van Stoelinga te danken dat uiteindelijk toch recht is gesproken. Behalve veel stress heeft hem dat zo'n 400.000 euro gekost. Zo'n bedrag is blijkbaar nodig om het falen van de gemeentelijke politiek onder leiding van burgemeester Verkerk aan de kaak te stellen. Eigenlijk is hier sprake van klassejustitie.
Het openbaar bestuur is gebaat met de uitkomst van deze gondelaffaire, in het bijzonder aangaande de vrijheid van meningsuiting voor ook en vooral raadsleden. De voor dit resultaat gemaakte kosten zouden echter niet eenzijdig bij Stoelinga mogen worden gelegd. Een compensatie van deze kosten is hier op zijn plaats.