Advertentie

Rommelige bundel zet jargon te kijk

U schrijft: 'Hierbij staat de budgettaire neutraliteit voorop.' Dan bedoelt u toch: dit mag geen extra geld kosten? Of u schrijft: 'In de meeste Europese landen wordt een minder restrictief beleid gevoerd.' Waarom niet gewoon: de meeste Europese landen zijn minder streng?

15 februari 2008

De voorbeelden komen uit Zullen we zwaluwstaarten/Staaltjes van ambtelijke (war)taal, dat al direct na verschijning, jongstleden november, een tweede druk beleefde. Als Haagse vergaarbak van foute formuleringen en ergerlijk bureaucratenidioom (zoals opwaarts bijstellen, beleidsimpuls en handelingsoptie) voorziet het onmiskenbaar in een behoefte. De opeenstapeling van jargon is ook geruststellend. Al herkent u uw eigen uitglijders, zo bont als de concentratie in het boekje maakt u het vast niet.

 

Lolbroeken kunnen het werkje trouwens in de aanslag houden voor saaie momenten. Declameer zo'n gruwelzin eens goed getimed voor een stel collega's. Of speel tijdens vergaderingen de ook in deze uitgave opgenomen Haagse bullshitbingo: wie spot als eerste vijf foute woorden uit een grid van vijfentwintig? Dit soort traktaties, in korte hoofdstukjes opgedist met passende retro-illustraties van Yvonne Kroese, maken het boekje tot een vermakelijk hebbeding. Het vijfentwintig pagina's lange abc met 'Vierkantekilometertaal' biedt vooral herkenning, ook buiten het Haagse circuit.

 

Bij veel provincies en gemeenten mag roelbekkeren (bezuinigen, naar de man die de rijksdienst moet afslanken) nog onbekend zijn, reken maar dat ze in de buitengewesten net zo goed ergens een plasje over doen of de neuzen dezelfde kant op zetten. De lijst is helaas niet constant van kwaliteit. Van amoveren (voor slopen of verwijderen) of het verzonnen probabilistisch is duidelijk dat ze niet deugen. Maar wat is er mis met woorden als acuut, categorie, hamerstuk, loyaal, principe of recent?

 

Overeenstemming

 

Het boek wil meer zijn dan een foutenregister. Het initiatief komt van twee rijksambtenaren, de gebroeders Gert en Henk Riphagen, die zich al jaren inspannen om de taalvaardigheid van hun collega's op te krikken. Samen met enkele gelijkgezinden bij verschillende departementen vormen zij een netwerkje van zelfbenoemde 'taalridders'. De club fungeerde als redactie van Zullen we zwaluwstaarten en produceerde er tal van taalweetjes en schrijftips voor. Daarnaast bevat de bundel interviews en essays van journalisten en publicisten.

 

Aan een logische structuur of een onderscheid tussen schrijf- en spreektaal kwamen de samenstellers echter niet toe. De bijdragen wisselen elkaar in willekeurige volgorde af, en de inhoudsopgave biedt weinig houvast. Bovendien zijn alle soorten taal op een hoop gegooid. Nu eens gaat het over vergadertaal, dan weer over een beleidsnota of een publieksgerichte tekst.

 

Hapsnap

 

Steevast draait het om de vraag waarom ambtenaren niet gewoon opschrijven of zeggen wat ze bedoelen, maar door de hapsnap benadering blijft een zinnig antwoord uit. Het nog immer actuele promotie-onderzoek Woordenwisselingen (1999) van Niels van der Mast blijft ernstig onderbelicht. Het zit weggestopt in een onevenwichtig essay van journalist René Zwaap. Van der Mast ontdekte dat ambtenaren best goed kunnen schrijven, maar dat meestal niet mógen. 'Het voornaamste doel van beleidsnota's is het bereiken van overeenstemming over de tekst (...) Ze zijn de neerslag van een ingewikkeld sociaal proces, waarin de schrijvers voor de moeilijke taak staan verschillende meningen in een tekst te verwerken.'

 

Zwaap combineert deze toch essentiële conclusie zonder commentaar met losse flodders van Jan Terlouw ('ambtenaren zouden te werk moeten gaan als romanschrijvers') en met feitjes rondom de taalprijzen die de Jeugdraad jaarlijks uitreikt aan een beroepsgroep die zich veel meer kan permitteren: politici. Verder zijn er oppervlakkige interviews met jonge ambtenaren ('het valt best mee') en met 'slachtoffers' van ambtelijke taal.

 

Een veelbelovende confrontatie van een VWS-ambtenaar met gefundeerde kritiek van een lezer, een ziekenhuismanager, verzandt in een loze uitwisseling van standpunten. De manager hekelt een beleidsstuk van twintig kantjes, getiteld Waardering voor betere zorg. De schrijver ervan reageert afwerend op de kritiek, in pijnlijk herkenbaar jargon bovendien: 'Ik kreeg vanuit het veld signalen dat het een prettig leesbare beleidsbrief was.' Als de ziekenhuismanager dan suggereert om van zulke - voor hem onleesbare - nota's voortaan een publieksversie te maken, laat de interviewer de schrijver wegkomen met het antwoord: 'Ik geloof niet zo in een separate publieksversie.' Diverse auteurs bezondigen zich aan schrijffouten, die elders in de bundel worden gehekeld. In een stukje over een bekroonde beleidsnota van Fred Voncken (projectdirecteur Voortijdig Schoolverlaten) prijkt zelfs de blaartrekkende zin 'De filosofie van Voncken is dat taal een instrument moet zijn.'

 

Het nuttigste deel van Zullen we Zwaluwstaarten zijn de vijf taaladviezen (zie illustratie) van Gert Riphagen, die bij het departement van VWS vier jaar lang 'notadokter', taalverbeteraar, mocht spelen. Kennelijk kon er bij de notadokter geen tijd af voor kritische selectie en eindredactie.

 

Carien Overdijk is journalist en publicist.

 

Gert Riphagen e.a. (red.), Zullen we zwaluwstaarten?, De Politieke Pers 2007, ISBN 978 90 79306 01 5, € 14,95.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie