Advertentie

Raad en rekenkamer, twee rationaliteiten

Met de lokale rekenkamers gaat het niet overal even goed. En eigenlijk is dat raar. Raadsleden klagen immers over gebrek aan grip op beleid en gebrek aan tijd voor hun controlerende taak. 

21 augustus 2020

Voor beide problemen zou de rekenkamer een oplossing kunnen zijn. Toch becijferde Berenschot in 2015 dat de budgetten voor rekenkamers over de hele linie worden gekort. In latere onderzoeken werd het beeld niet per se rooskleuriger.

Een eerste stukje van de puzzel waarom vrij veel raadsleden hun rekenkamer niet blieven, is te vinden in het onderzoek van de NSOB naar de hulptroepen van de raad. Uit een peiling onder raadsleden kwam naar voren dat raadsleden weliswaar het vaakst gebruik maakten van rekenkameronderzoeken, maar tegelijk gaven zij aan dat ze liever ander onderzoek hadden gehad. Naar burgerperspectieven en maatschappelijke effecten van het beleid.

In haar recente essay Frappez toujours, geschreven ter ere van de jarige rekenkamer van Nijmegen, legt Klaartje Peters weer een stukje van de puzzel. In haar analyse van de wrevel tussen raad en rekenkamer spreekt ze van verschillende rationaliteiten die elkaar fundamenteel in de weg zitten: de doelmatigheid van het beleid waar de rekenkamer naar kijkt en de politieke werkelijkheid waarin een gemeenteraad functioneert. Als je dat verschil uitvergroot, krijg je twee extreme reacties.

Wie het verschil gelijkstelt aan een gemeenteraad die politieke spelletjes speelt terwijl de reken - kamer het over ‘de inhoud’ wil hebben, zal delen in de verontwaardiging over alle rekenkamerrapporten die praktisch ongelezen in de la belanden. Wie, andersom, vindt dat rekenkamers met hun gedram op de zogenaamde ‘drie w-vragen’ een overjarige vorm van New Public Management aan gekozen volksvertegenwoordigers proberen op te dringen, zal er juist weer weinig problemen mee hebben dat gemeente raden hun rekenkamers beleefd negeren.

Beide extremen zijn natuurlijk onjuist, maar samen zijn ze niet onzinnig. De kunst is het evenwicht tussen beide te zoeken. Een goed startpunt voor die zoektocht is de conclusie van Peters: ‘Democratie is geen consultancy traject met een begin- en eindpunt en concrete opbrengsten.’

Wat voor de democratie in normale omstandigheden geldt, gaat nog meer op voor deze coronatijden. Vanuit de crisissfeer van maart zijn veel raden bijna ongemerkt het zomerreces in gegleden. Echt normaal is het nergens meer geweest. En dat schijnt ook nog wel even te gaan duren.

Toch kan er na het reces niet langer worden gewacht met het bedrijven van echte politiek. De voorliggende keuzes zijn immers al lang geen pure crisisbestrijding meer, maar lastige afwegingen in schaarse middelen. Die horen in een democratie aan de volksvertegenwoordiging. Vanzelf blijkt dat niet te gaan. Uit een peiling blijkt dat er praktisch overal steunpakketten zijn uitgerold, maar dat nog lang niet overal de raadsleden daar fatsoenlijk bij zijn betrokken. Welke rol zouden rekenkamers hierin kunnen spelen? Ik denk een cruciale. Juist nu kunnen zij met goed geplaatste onderzoeken de lokale democratie defibrilleren.

Een inventariserend onderzoek, bijvoorbeeld, naar het coronabeleid in de afgelopen maanden. Welke regels hebben gegolden? Welke lokale uitzonderingen heeft de burgemeester bepleit? Welke heeft hij gewoon gemaakt? Zijn er nog gewone collegebevoegdheden gebruikt? Was er lokaal handhavingsbeleid? Met dergelijk onderzoek kan de raad in een groot verantwoordingsdebat over de lockdown het gat in de politieke verantwoordelijkheid in de afgelopen maanden te dichten en zijn normale werk weer oppakken.

Of een onderzoek naar de verdeling van de lokale noodsteun. Wie heeft waarom hoeveel gekregen? En wie niets? Zo’n onderzoek moet de raad wel met de neus op politieke feiten van de eerste orde drukken. Een beter startpunt voor de nieuwe begroting is nauwelijks denkbaar. Zulke onderzoeken zijn goed voor rekenkamer en raad samen.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie