Onafhankelijkheid
De SP’er Ronald van Raak heeft deze zomer een wetsvoorstel ingediend dat een einde moet gaan maken aan ‘de riante sociale voorzieningen’ die politici zichzelf toebedelen. Zo kan een Kamerlid dat zijn baan verliest zes jaar lang aanspraak maken op een wachtgeldregeling, zonder dat hij hoeft te solliciteren.
Volgens Van Raak is dat ‘zakkenvullerij’, ja ‘je reinste zelfverrijking’. Voor politici moet hetzelfde gelden als voor de mensen die zij vertegenwoordigen, zegt Van Raak. ‘Zo bijzonder zijn politici niet.’
Het hele idee is links populisme op zijn allervenijnigst en zijn allerslechtst, slechts bedoeld om de politiek als zodanig bij de burgerij in diskrediet te brengen. En het getuigt vooral van een schrijnend gebrek aan historische kennis, wat opmerkelijk mag heten bij Van Raak, die een gepromoveerd historicus is.
Die wachtgeldregeling is ingesteld omdat een politicus, als het goed is, wel bijzonder is, en daarom moet voor hem niet altijd en overal hetzelfde gelden als voor andere burgers. Die financiële regelingen behoren daartoe. Idealiter immers, is een volksvertegenwoordiger financieel onafhankelijk. Want alleen dan is hij niet van zijn ambt afhankelijk voor zijn bestaan. Die financiële onafhankelijkheid biedt hem ook de mogelijkheid om in andere opzichten zijn onafhankelijkheid te bewaren. Hij hoeft niet op het commando van zijn politieke bazen ja of nee te knikken om zijn baantje te bewaren en zo het brood op de plank veilig te stellen.
Het voorstel van Van Raak roept herinneringen op aan een eerder debat in de Tweede Kamer over de onkostenvergoeding van parlementariërs. Een zekere Boudewijn Nierstrasz, directeur van een stoomvaartmaatschappij en Kamerlid namens de Bond van Vrije Liberalen, keerde zich in 1916 tegen een voorstel om die vergoeding te verhogen omdat hij bang was voor ‘beroepspolitici’: afgevaardigden voor wie hun mandaat een middel van bestaan is. Omdat ze voor hun inkomen van de politiek afhankelijk zijn, zijn ze ten diepste onbetrouwbaar. Ze waaien met alle winden mee zolang ze maar herkozen worden.
Een van de laatste politici die in Nederland aan het aloude onafhankelijkheidsideaal beantwoordde, was de VVD’er Frits Bolkestein. Voordat Bolkestein de politiek en het landsbestuur inging, werkte hij zeventien jaar op hoge posities bij Shell - vanuit het klassieke ideaal dat je eerst je sporen elders moet verdienen, en financieel een positie als ‘gentleman’ moet hebben, voor je je met het landsbestuur moet inlaten. Momenteel is er in Duitsland een politicus in opkomst, de CSU’er Karl-Theodor zu Guttenberg, die in dit opzicht (en in enkele andere) met Bolkestein vergelijkbaar is. Hij is sinds kort minister van Economische Zaken in het kabinet van Angela Merkel en geniet een ongekende populariteit - hoewel hij op economisch terrein hoogst impopulaire dingen zegt. Maar de mensen prijzen zijn uitgesproken profiel en zelfstandigheid.
Hij durft namelijk zijn mening te geven, ook als die dwars tegen die van Angela Merkel of de heersende consensus in gaat. Guttenberg vertegenwoordigt, met andere woorden, het type politicus dat zo goed als uitgestorven is, maar waarnaar de sympathie van de bevolking als vanzelf uitgaat.
Guttenberg is het type politicus dat ruimte opeist voor onafhankelijkheid en creativiteit en niet willoos meedoet aan een politieke cultuur waarin regeerakkoorden en achterkamertjesoverleg centraal staan. Ook in Nederland hebben we politici gehad (Wiegel, Joekes, Kaland) die zich niet thuis voelden in een monistische cultuur en zich niet naar de macht voegden. Die zelfstandigheid wekt bewondering.
Niet iedereen wordt met een gouden lepel in de mond geboren, zoals Guttenberg, en niet iedereen beschikt over het meervoudige talent van Bolkestein. Om ervoor te zorgen dat álle politici enigszins vrij ten opzichte van hun politieke werkgever kwamen te staan, is er die wachtgeldregeling, zodat zij het na een conflict met de politieke top nog even kunnen uitzingen. Wanneer je lid bent van een partij met stalinistische en volstrekt monistische kaders begrijp je dat natuurlijk allemaal niet - maar het initiatief is als populistische breuk met een waardevol verleden een bewijs van schuldige onwetendheid.
Verder vind ik het jammer dat de heer Spruyt in zijn artikel zo duidelijk zijn afkeer van links laat merken. Dat maakt het artikel onnodig polariserend en naar mijn mening ongeschikt voor Binnenlands Bestuur.