Ode aan het politiek relevante detail
Opvallend in de evaluaties van de dualisering is de terugkerende conclusie dat gemeenteraden de zorgmijders van het openbaar bestuur zijn. Zij maken immers nauwelijks gebruik van de versterkende middelen die in 2002 voor hen zijn bedacht.
Rekenkamers slapen, verplichte verordeningen voor fractieondersteuning blijven achterwege en niemand weet meer wat een artikel 213aonderzoek is. Terwijl in diezelfde evaluaties de noodzaak van een versterking van de gemeenteraad vaak niet wordt betwist. Ook niet door de raadsleden zelf. Kortom: wat gaat er mis?
Zorgmijders roepen twee soorten reacties op. De meest voor de hand liggende reactie intensiveert het zorgaanbod. Een zorgmijder blijft toch iemand die zorg nodig heeft. Dat zie je ook veel rondom gemeenteraden die hun versterkende middelen niet slikken. Links en rechts worden nieuwe middelen bedacht en er liggen plannen klaar om sommige medicijnen verplicht te gaan toedienen.
Maar het is bij zorgmijders ook mogelijk om nog eens kritisch naar het probleem te kijken. Is het etiket zorgmijder wel terecht opgeplakt? Welke diagnose rechtvaardigt dat iemand niet meer zelf mag bepalen of hij iets mankeert? Die tweede reactie zie je veel minder als het om de verzwakte gemeenteraden gaat. Terwijl er alle reden is om juist daar ook vragen te blijven stellen. Moet de raad zijn kaderstellende en controlerende rol eigenlijk wel versterken met dualistische hulpstructuren?
In theorie zag het er allemaal zo mooi uit. Bevrijd van gedetailleerde bevoegdheden maar voorzien van nieuwe frisse ‘rollen’ zou de raad eindelijk goed ‘aan het stuur komen’. Dat verhaal sloeg aan. Inmiddels zijn praktisch alle zittende raadsleden ingewerkt met de norm dat de raad vooraf algemene beleidskaders stelt, daarna het college de ruimte geeft om te besturen, waarna de raad ten slotte op de kaders controleert. Meebesturen is uit den boze, incidentenpolitiek een doodzonde. Een raad moet weten waar ze wel over gaat, en waarover niet.
Het probleem met die theorie was altijd al dat de lokale politiek niet zo makkelijk valt te splitsen in algemene kaders die dan door een wethouder alleen nog maar hoeven te niet duidelijk wat precies de relevante politieke punten zullen zijn, en dat is zeker niet altijd de schuld van een luie raad. The devil is in the detail, ook bij de perfecte kaders. Wat voor de lokale politiek in het algemeen geldt, gaat zeker op voor de decentralisaties in het sociaal domein. Daar is ‘maatwerk’, ‘doen wat nodig is’ en ‘ruimte voor de professionals’ een soort norm geworden.
De kaderstellende rol voor de raad is dan een verzameling algemeenheden in de categorie goede zorg, tegen redelijke kosten maar zonder te veel risico’s. Zulke kaders worden ongetwijfeld raadsbreed aangenomen. Niemand pleit voor slechte, dure zorg met veel risico’s.
Hoe geruststellend deze kaders ook moge klinken, politiek relevant zal de raad er niet mee worden. Politiek relevant is hoe het er precies aan toegaat tijdens een keukentafelgesprek, wie precies op welk eigen netwerk een beroep moet doen en hoe de lijntjes precies lopen als de voorziening erg duur wordt.
Die punten lossen niet op in betere kaders of scherpere controles. Het zijn individuele ervaringen die alleen als zodanig aan de orde gesteld zouden kunnen worden in de raad. Juridisch is er niets tegen de stijl van het politiek relevante detail. Maar raadsleden die zoiets proberen, lopen een aanmerkelijk risico dat ze zullen horen ‘dat ze daar niet over gaan’ en ‘dat ze moeten sturen op hoofdlijnen’ en meer van dat soort geradicaliseerd dualisme.
Als die raadsleden in evaluatie-enquêtes vervolgens klagen dat ze zich zwak voelen, waarmee zouden ze dan zijn geholpen?
Geerten Boogaard is hoogleraar decentrale overheden (Thorbecke Leerstoel) aan de Universiteit Leiden.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.