Advertentie
bestuur en organisatie / Achtergrond

‘Ik heb altijd alle ruimte gehad en genomen’

Ivo Opstelten, het prototype van de benoemde burgemeester, neemt afscheid van Rotterdam en van het burgemeestersambt. ‘Je kunt je overal mee bemoeien, niemand is je baas behalve de raad.’

12 december 2008

‘Toen de Nacht van Van Thijn op televisie was heb ik mijn vrouw erbij geroepen. In haar kamerjas heeft ze meegekeken. Ik wou haar die uitzending niet onthouden, want het kon naar mijn gevoel een historische avond worden. Helaas kreeg mijn vrouw gelijk en ging de direct gekozen burgemeester niet door. Zij is er nooit voor geweest. Zij zei ook dat het opportunisme was dat ik mij voor de direct gekozen burgemeester had uitgesproken. Ik vind dat een burgemeester een rots in de branding moet zijn. Hij moet daarom wortels hebben in de lokale samenleving en dat kan alleen als hij direct wordt gekozen.’

 

Ivo Opstelten glimlacht. Hij neemt een hap uit zijn boterham en prikt een stukje fruit. De zon schijnt op zijn bureau in zijn werkkamer op het stadhuis aan de Coolsingel. Bij zijn vertrek kijken we terug op het burgemeesterschap dat voor Opstelten in 1972 begon in het Drentse Dalen en komende week eindigt met een afscheidsfeestje in Ahoy. Hij was het prototype van de benoemde burgemeester, maar sprak zich tot verrassing van velen in de woelige dagen van de opkomst en moord op Pim Fortuyn, de leider van Leefbaar Rotterdam, uit voor de direct gekozen burgemeester.

 

‘Dat is langzaam gegroeid. Als burgemeester in Utrecht was ik al aan het zwabberen. Leefbaar Utrecht vond dat de burgemeester rechtstreeks gekozen moest worden. Zo ver was ik toen nog niet. Ik ben een exponent van de benoemde burgemeester. Hans Wiegel en Henk Vonhoff, partijgenoten die tegen de gekozen burgemeester zijn, zeggen dat ik er in Utrecht nooit opgekomen zou zijn. Ik ben er langzaam en ongemerkt naar toe gegroeid. Als er iets was in de stad, iets niet goed gegaan was of als er relletjes waren geweest, ging ik juist als benoemde burgemeester direct naar de raad. Ik heb altijd de wil gehad om direct verantwoording af te leggen aan het gekozen orgaan. Dat was dus ook een gevoel dat het eigenlijk anders niet klopte.'

 

'In Utrecht heb ik de opkomst meegemaakt van Leefbaar Utrecht onder leiding van Henk Westbroek. Dat was een andere stijl, een andere achtergrond. Je ziet de democratie zegevieren. Je bent zelf de belangrijkste bestuurder van de stad, maar je bent wel benoemd. Dat wringt, dat voel je. Ik ben toen in Rotterdam benoemd. Hier ben ik een voorstander geworden van de direct gekozen burgemeester. Die keuze, de opkomst van Leefbaar Rotterdam, de verkiezingen toen, dat heeft absoluut allemaal met elkaar te maken. Sommigen zeiden toen dat het juist verstandig was dat de burgemeester door de Kroon wordt benoemd met draagvlak in de raad. Want dan is hij totaal onafhankelijk. Ik vind dat een rechtstreeks door de kiezers gekozen burgemeester ook onafhankelijk is. Als hij eenmaal gekozen is, is hij burgemeester van iedereen. Treedt hij niet onafhankelijk op dan wordt hij bij de volgende verkiezingen afgestraft. Een positie van de direct gekozen burgemeester wordt alleen sterker als hij onafhankelijk is.’

 

‘Mark Rutte en ik [Opstelten won dit jaar de verkiezingen om het partijvoorzitterschap van de VVD-red.] hebben afgesproken dat de direct gekozen burgemeester een politiek punt blijft in onze partij. Het is idioot dat het boegbeeld van een stad niet gekozen kan worden. Bovendien krijg je door een gekozen burgemeester andere mensen in het lokaal bestuur. Iemand die jarenlang een bedrijf heeft gerund en niet per definitie uit de ranks van de politiek komt, krijg je nu niet, terwijl dat juist wel verfrissend zou zijn en een extra dynamiek in het openbaar bestuur kan geven. Nu is het toch moeilijk om iemand anders te krijgen: de meeste raden selecteren op grond van het politieke profiel van een kandidaat. Met D66 zijn wij de enige partij die voor de direct gekozen burgemeester is. Maar of het een hard punt wordt bij eventuele coalitieonderhandelingen, weet ik niet.’ Opstelten glimlacht weer. ‘Als ik terugkijk, is het een teleurstelling dat de direct gekozen burgemeester er voorlopig niet komt, maar ik heb er geen frustraties over.’

 

Jacquet

 

‘In 1972 solliciteerde ik in Dalen. De raad wilde iemand van minimaal veertig jaar. De commissaris had gevraagd of iemand van ongeveer dertig jaar ook goed was. Je doopceel werd helemaal gelicht. Er werd navraag gedaan bij de rector van het lyceum waar ik had gezeten. Ja, de commissaris deed de selectie. Ik ging ook op aanbeveling bij de oude Van Aartsen langs, die was toen commissaris in Zeeland, want ik wilde ook burgemeester worden in Westkapelle.'

 

'Ik moest toen bij minister Geertsema [Binnenlandse Zaken – VVD/red] komen. Westkapelle leek mij spannender, maar daar wilde men een oudere burgemeester. De minister heeft mij toen drie vragen gesteld. Ten eerste: waarom hebt u uw jacquet niet aan? Ik heb geantwoord: moet dat dan? Ten tweede: de heer Wiegel [de VVD-leider/red] kent u niet. Ik heb gezegd dat ik graag kennis met hem zou willen maken. Ik kreeg te horen dat ik dat dan maar snel moest doen. Dat vond ik een goed teken. De derde vraag was: hoe is het met uw blaas gesteld want u moet lange vergaderingen voorzitten. Ik heb de minister gevraagd of ik ook een vraag mocht stellen. Dat mocht. U moet niet vergeten dat het 1972 was. Mijn vrouw en ik hebben kaartjes voor de Olympische Spelen in München. Ik kreeg als antwoord: ik zou maar zorgen dat u van die kaartjes afkomt. Dat was mijn tweede check, na Wiegel, dat het wel goed zat met mijn benoeming in Dalen.'

 

'Ik werd beëdigd door de commissaris in Drenthe, Karel Gaarlandt. Hij zei: het is een slechte benoeming, u bent veel te jong. Hij controleerde of ik de wijn goed kon inschenken en mijn vrouw werd getest of ze de koffie in de kraantjeskan kon doen. Op die manier werd gekeken of zij geschikt was als burgemeestersvrouw. En ik moest me na een maand weer bij hem melden. Ik heb goede berichten over u gehoord, zei hij toen. U stond op straat met allerlei mensen te kletsen, de handen in de zakken. Zo zien we het graag hier in Drenthe. U kunt weer gaan. ’

 

Speelruimte

 

Opstelten leerde daar in het zuidoosten van Drenthe wat de speelruimte was voor de burgemeester en hoe essentieel politiek draagvlak in de raad was. ‘Mij is het niet overkomen, maar er was een anekdote over een collega-burgemeester die meende dat zijn voorstel gesteund werd en voor de vorm zei dat er nog maar even gestemd moest worden. Bij de uitslag moest hij constateren dat er nul raadsleden voor en elf tegen zijn voorstel waren. We kunnen niet met u discuteren, maar we kunnen wel tégen u stemmen, kreeg hij te horen.’

 

De jonge Opstelten kwam er achter dat een burgemeester niet alles kan en hoeft op te knappen en dat daadkracht alleen werkt op het goede moment. ‘We hadden een plan klaar voor de bouw van een gemeenschapscentrum en een nieuw gemeentehuis. We hadden alleen de helft van de grond nog niet. Die moesten we nog verwerven van een landbouwer. Met wethouder Smits ging ik daar naar toe. De hele familie zat aan tafel. Ik begin en kom onmiddellijk ter zake. Ik kreeg mij toch een trap onder de tafel van Smits. Ik stopte en we hebben twee uur over koetjes en kalfjes zitten praten. Bij het weggaan zegt wethouder Smits in de deuropening: waar de burgemeester over begon, daar komen we over een paar weken op terug.’

 

Het was een wijze les voor de jonge burgemeester. ‘Ook al zegt men niets, je moet zorgen voor draagvlak. Je moet als burgemeester midden in de samenleving staan. Het gaat om de mensen en je bent met concrete dingen bezig. Daarom heb ik nooit de stap naar het landsbestuur gemaakt. Dat is toch abstracter en meer op afstand besturen. Als burgemeester ben je met 1001 verschillende dossiers bezig. Je wordt direct geconfronteerd met je successen en met je falen. Je mag je met alles bemoeien mits je dat maar verstandig doet. In Utrecht en Rotterdam heb ik altijd alle ruimte gehad én genomen. Dat heb ik nodig. Als ik geen burgemeester was geworden, dan journalist of advocaat. Als burgemeester heb je ook ongelofelijk veel vrijheid. Er is niemand je de baas, behalve de gemeenteraad. Gaarlandt leerde mij dat ik nooit over míjn gemeenteraad of míjn wethouders mocht spreken. Die gemeenteraad is, die wethouders zijn niet van ú, zei Gaarlandt.’

 

Bevoegdheden

 

Belangrijk voor het optreden van de burgemeester is dat zijn handelen wordt gelegitimeerd, zo heeft Opstelten ervaren. ‘Legitimatie heb je in feite nooit, behalve dat je het vertrouwen van de raad moet hebben. De raad moet het prettig vinden als je iets doet. Je positie wordt in politieke zin gedekt als je draagvlak hebt in de raad en als de bevolking je functioneren herkent. Je moet dus enige intuïtie hebben voor wat er nodig is.’

 

Extra bevoegdheden en taken vanuit Den Haag kunnen daarbij helpen, maar zijn niet zaligmakend. Evenmin maken die de burgemeester tot een uitvoerder van Haags beleid en boeman van de bevolking zoals zijn collega uit Maastricht Gerd Leers vindt. ‘Ik vind dat we die taken en extra bevoegdheden moeten krijgen. De burgemeesters van de vier grote steden hebben daar ook om gevraagd. Een goede burgervader moet ook stevig kunnen optreden. Alleen dan stijgt je gezag.’

 

Belangrijk daarbij is wat in de lokale omstandigheden nodig is. Zo zal Opstelten het paddoverbod uitvoeren. ‘Amsterdam is niet voor growshops, wij vinden ze slecht. Dit soort keuzes zijn echte posities waar de burgemeester zich kan laten zien. Gelukkig maar. We hebben ook om dat verbod gevraagd. Meestal heeft de wetgever het ook niet zelf bedacht. Laat ik mij heel mild uitdrukken: initiatieven van het rijk zijn er niet zoveel.’

 

Dominee

 

Met zijn lange gestalte, zijn besliste manier van spreken en zijn basstem draagt Opstelten een zekere strengheid uit. Hij is een burgemeester van orde en gezag. ‘Dat heb ik van mijn ouders meegekregen: streng op de juiste momenten. Mijn vader was bankier voor de Amsterdamse bank, later de Amro. Toen wij in Eindhoven woonden en ik daar op vijftienjarige leeftijd bleef zitten in het gymnasium en naar de hbs ging – echt stom als je daar achteraf naar kijkt – zei mijn vader: Jij gaat naar Emmen bij dominee Faber in huis wonen en daar het eindexamen doen.'

 

'Toen ik daar een keer op zaterdagavond om één uur ’s nachts thuis kwam, zei dominee Faber: dat is morgen geen hockeyen. Ik was een actief hockeyer en spelen met Emmen 1 op zondag was altijd spannend. Ik heb mijn ouders opgebeld en gezegd: ik ga hier weg. Mijn vader zei: ik zou morgen maar niet hockeyen. Dat gaat dan niet vanzelf, maar achteraf ben ik mijn ouders dankbaar dat zij mij grenzen hebben gesteld.’

 

Zijn reacties op kritische rapporten van de lokale rekenkamer en ombudsman (over de inzet van interventieteams die in woningen binnendringen) en de nationale ombudsman (over het te lang vasthouden van met name ouderen, kinderen en zwangere vrouwen na Feyenoord – Ajax in 2006) wekken de indruk dat Opstelten nog altijd moeite heeft met kritiek en tegenspraak.

 

‘Ik kan wel tegen mijn verlies. Ik kan fouten toegeven, ook snel als het moet maar dan moet het wel terecht zijn. Ik heb een delegatie van de supporters hier op mijn kamer gehad. We hebben het tien keer geëvalueerd, de hoofdofficier heeft een excuusbrief geschreven over de wijze van opvang. Hun advocaat zegt dat wij deze mensen verkeerd hebben behandeld. Laat mij dat recht, te vinden dat we dat wel goed hebben gedaan want we wilden voorkomen dat er een veldslag zou plaatsvinden.’

 

Opstelten geeft toe dat de relatie met de lokale ombudsman wringt. ‘Ik ben er erg gesteld op dat we onze eigen tegenstand organiseren. Robert Mul met de lokale rekenkamer doet fantastisch werk. Daar kun je geïrriteerd door zijn, maar het houdt ons scherp en daar hebben we veel aan gehad. Met de lokale ombudsman zitten we op een punt dat we het niet eens zijn. De inzet van interventieteams is heel bewust beleid dat zorgvuldig getoetst is binnen de regels van de rechtsstaat. De lokale ombudsman ziet het fundamenteel anders.'

 

'Dat is zijn goed recht, maar hij heeft de verkeerde termen gebruikt en de situatie vergeleken met de Tweede Wereldoorlog. Dat is te ver. Het zou hem gesierd hebben als hij tout court een diepe buiging had gemaakt. Dat heeft hij niet gedaan. Het tweede punt is dat hij er telkens op blijft terugkomen terwijl de raad in grote meerderheid het beleid heeft goedgekeurd. Je moet je er ook bij kunnen neerleggen dat je iets hebt aangekaart. Dat hij vindt dat er anders besloten had moeten worden, is totaal onbelangrijk. Het gaat om wat de raad en het college ervan vinden.’

 

‘Rotterdam moet groter’

 

Bij zijn afscheid als burgemeester permitteert Ivo Opstelten zich de vrijheid om nog een keer de knuppel in het hoenderhok te gooien op een van de gevoeligste onderwerpen in het lokaal bestuur: schaalvergroting. Wat Opstelten betreft, moet de gemeente Rotterdam veel groter. ‘De stadsregio Rotterdam-Rijnmond doet het geweldig, maar het zou nog beter zijn als het één gemeente zou zijn. Montijn had gelijk [in 1989 pleitte de commissie-Montijn voor grootstedelijke bestuurlijke structuren-red.]. Het was verstandiger geweest als er toen een agglomeratiegemeente was gevormd. Den Haag durft er niet aan en heeft het uitsluitend over draagvlak van onderop, maar we moeten gewoon eens gaan praten over de vorming van één grote gemeente. Misschien kan Ed Nijpels het meenemen bij zijn studie namens de VNG over de stadsregio’s. En als Den Haag niet wil, moeten we er als gemeenten zelf maar over beginnen. Het zou ook goed zijn als Rotterdam tegelijkertijd met de regio Den Haag een metropolitane regio vormt.’

 

Opstelten vindt ook dat de komende maanden – voordat alle bestuurders zich druk gaan maken over de raadsverkiezingen van 2010 - de kans gegrepen moet worden om de deelgemeenten effectiever te maken. De vertrekkende Rotterdamse burgemeester: ‘De deelgemeenten moeten monistisch zijn, want een deelgemeente is geen gemeente, de deelraden moeten kleiner en het dagelijks bestuur van de deelgemeente moet hooguit uit drie leden bestaan. Naast een algemeen voorzitter moeten de twee andere leden als een soort frontlijnbestuurders de wijken in en met gebiedsmanagers per wijk zich bezig houden met drie onderwerpen: veiligheid, openbare ruimte en welzijn. That’s it.’

 

Ivo Opstelten

 

Bijna 39 jaar werkt Ivo Opstelten (Rotterdam, 1944) in het lokaal bestuur. Na een voltooide studie rechten in Leiden begon Opstelten op 1 januari 1970 op de secretarie van de gemeente Vlaardingen. Op 16 augustus 1972 werd de toen 28-jarige Opstelten burgemeester in het Drentse Dalen. Met uitzondering van een periode van vijf jaar (1987-1992) toen hij directeurgeneraal openbare orde en veiligheid was op het ministerie van Binnenlandse Zaken is de huidige VVD-voorzitter altijd burgemeester gebleven.

 

Na zijn burgemeestersleerschool in Dalen droeg hij de ambtsketting in Doorn (1977-1980), Delfzijl (1980-1987), Utrecht (1992-1999) en Rotterdam. Met zijn zelfgekozen vertrek komt er komende donderdag met een buitengewone raadsvergadering een formeel einde aan een burgemeestersloopbaan van bijna vier decennia waarvan bijna tien jaar in de tweede stad van het land. Vrijdag neemt hij met een feest in Ahoy afscheid van de Rotterdammers.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie