Advertentie

Geen herziening grondwet in demissionaire periode

Kan een demissionair kabinet op de valreep van een verkiezing nog een voorstel ter herziening van de Grondwet indienen, zodat de verkiezing ook in dat opzicht als ontbindingsverkiezing kan functioneren? Het antwoord is neen. De inmiddels afgetreden minister van Binnenlandse Zaken, Ter Horst, schrijft in een brief aan de Tweede Kamer van 18 december dat dit wel zou kunnen.

26 maart 2010

Wijziging van de Grondwet gaat in Nederland in twee lezingen. Na de eerste lezing hebben de kiezers de mo gelijkheid zich over de herziening uit te spreken, waarna vervolgens in de nieuwe Tweede Kamer de tweede lezing wordt behandeld. In haar brief constateert de minister dat de kiezersraadpleging als gevolg van de beide lezingen ter herziening van de Grondwet sterk aan betekenis heeft ingeboet.

 

Op zichzelf genomen is deze constatering wel juist. Met name door de samenval van de grondwetsontbinding met een periodieke of tussentijdse verkiezing wordt de herziening vaak ‘ondergesneeuwd’ door andere politieke thema’s. Bovendien spreken herzieningen van de Grondwet niet altijd tot de verbeelding van de kiezer.

 

Deze relativering van de kiezersraadpleging voert de minister dan verderop tot de conclusie dat verklaringswetten in eerste lezing niet per se voor de datum van het ontbindingsbesluit of voor de datum van de kandidaatstelling bekend gemaakt behoeven te worden. In beginsel zouden deze verklaringswetten, waarin het voorstel tot wijziging van de Grondwet is verwoord, ook nog wel vlak voor de verkiezingsdag in het Staatsblad kunnen worden geplaatst.

 

Deze zienswijze is zeer bezwaarlijk en zou moeten worden gecorrigeerd. Aan de ene kant benadrukt de minister het belang van de kiezersraadpleging – het systeem van de twee lezingen en de grondwetsontbinding moet worden gehandhaafd -, terwijl aan de andere kant onder omstandigheden de kiezersraadpleging verder wordt gerelativeerd en wel door het mogelijk te maken dat nog op de valreep een herziening in eerste lezing aan een verkiezing wordt gekoppeld. De denkfout die hier wordt gemaakt, is de volgende.

 

De relativering van de kiezersraadpleging op basis van een feitelijke analyse wordt als beslissende norm genomen voor toekomstige gevallen. Die sprong is niet consistent. Immers in potentie kan een voorgenomen grondwetsherziening een substantieel onderdeel uitmaken van een verkiezingscampagne. Het kan zelfs zo zijn dat een voorgenomen grondwetsherziening in eerste aanleg niet erg de aandacht heeft getrokken, maar dat door het aannemen van een amendement in de Tweede Kamer op een eerste lezingsvoorstel er aanzienlijke politieke conflictstof ontstaat die onderdeel kan zijn van een verkiezingscampagne.

 

Indien bijvoorbeeld op de valreep van een verkiezingsdag bij amendement wordt besloten om de vrijheid van onderwijs aanzienlijk in te beperken of de leeftijd voor het actief kiesrecht met enkele jaren te verhogen, dan zal dit zeer de aandacht trekken, geen onderdeel meer kunnen zijn van de verkiezingscampagne, terwijl de verkiezing wel formeel als kiezersraadpleging functioneert.

 

De redenering dat deze situatie zich waarschijnlijk nooit voor zal doen, is niet overtuigend. De enkele mogelijkheid daartoe maakt het arrangement constitutioneel onaanvaardbaar. Omdat grondwetsherzieningen in potentie en ook geheel onverwacht de aandacht van de kiezers kunnen trekken, moeten politieke groeperingen onder alle omstandigheden in de gelegenheid zijn om hier positie te bepalen.

 

Dat betekent dat in de betrekkelijk korte periode die ligt tussen een ontbindingsbesluit en de verkiezingsdag het voor politieke groeperingen bij de opstelling van programma’s en kandidatenlijsten bekend moet zijn of er wel of niet sprake is van een grondwetsontbinding en waarover die grondwetsherziening gaat. Dit is ook voor nieuwe partijen van betekenis, omdat ze anders buitenspel staan.

 

Het is om die reden van betekenis dat het ontbindingsbesluit vermeldt of er ook sprake is van een grondwetsontbinding en de betreffende grondwetsherziening specificeert, een latere toevoeging van dit element aan het ontbindingsbesluit is vanuit het bovengeschetste perspectief niet wenselijk en constitutioneel niet aanvaardbaar, ook niet bij wijze van uitzondering. Een en ander betekent dat de indiening van eerste lezingvoorstellen na een ontbindingsbesluit niet kan.

 

Douwe Jan Elzinga is hoogleraar Staatsrecht aan de RU Groningen

 

Reacties: 1

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Hans Klok / werkzaam bij het ministerie van BZK, op persoonlijke titel
De column van professor Elzinga behoeft op een aantal plaatsen nuancering. Elzinga doet voorkomen alsof de regering op de valreep van verkiezingen een eerstelezingsvoorstel kan indienen, of dat de Tweede Kamer kort voor de verkiezingen nog een splijtend amendement kan aanvaarden, waarbij vervolgens na de verkiezingen de tweede lezing ter hand kan worden genomen.

Daarbij geeft hij zich er onvoldoende rekenschap van dat een verklaringswet naar ieders opvatting in elk geval vóór de verkiezingen bekendgemaakt moet zijn. En dus door Tweede én Eerste Kamer (geen recht van amendement) moet zijn aanvaard en door de regering bekrachtigd. Ook dat is een constitutioneel gegeven.

Indien een omstreden grondwetswijzigingsvoorstel nog in behandeling is ná het ontbindingsbesluit, kan dit zeker een substantieel onderdeel vormen van de verkiezingscampagne. Een verkiezingsprogramma is in dat verband niet per se leidend, al kan ook daarin een standpunt zijn verwoord over het aanhangig zijnde voorstel. Dat de herziening vaak ‘ondersneeuwt’ door andere politieke thema’s, wordt niet opgelost door de Kamer alleen vanwege een grondwets herziening te ontbinden. Verkiezingen zullen altijd over algemene politieke thema’s gaan. De Kamer wordt immers niet enkel gekozen om de tweede lezing te behandelen.

De stelling dat nieuwe partijen buitenspel staan als een eerste lezing wordt afgerond na het ontbindingsbesluit is niet houdbaar. Alleen al omdat het ontbindingsbesluit wordt genomen een paar dagen ná de mogelijkheid je als nieuwe partij te registreren.

Tot slot. Anders dan de titel doet vermoeden, hoeft een demissionaire periode behandeling van een voorstel tot herziening van de Grondwet niet in de weg te staan. Staatsrechtelijk is slechts nodig dat het kabinet het voorstel noodzakelijk acht in het belang van het Koninkrijk én dat de Tweede noch Eerste Kamer het voorstel controversieel heeft verklaard.
Advertentie