Raadsleden eerste en tweede klas
Een belangrijk aspect van dit vraagstuk is dat het fenomeen fractiesplitsing zich niet beperkt tot de Tweede Kamer, maar veel veelvuldiger voorkomt in gemeenten en provincies. Indien nu de Tweede Kamer de reglementen aanpast, dan zal dit voorbeeld op grote schaal worden gevolgd in de decentrale sfeer.
In de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing van 2017 worden maatregelen overwogen tegen tussentijdse fractievorming en wel als ontmoediging van fractiesplitsing. Er is een basisnotitie en de Tweede Kamer heeft de gedachtewisseling daarover gestart, maar er zijn nog veel losse eindjes en onopgeloste staatsrechtelijke vragen.
Aan het begin van de parlementaire periode zou na de verkiezing de fractievorming plaats moeten vinden. Als daarna Tweede Kamerleden hun fractie verlaten of eruit worden gezet, dan hebben ze weliswaar een grondwettelijk recht op zetelbehoud, maar ze zouden in de sfeer van fractieondersteuning, spreektijd en andere faciliteiten op een laag minimum kunnen worden gezet. En wel zodanig dat het verschijnsel fractie-afsplitsing daadwerkelijk wordt ontmoedigd.
In beginsel heeft de Tweede Kamer de mogelijkheid om dit in het eigen reglement te regelen, maar evident is dat het hier gaat om een principieel staatsrechtelijk vraagstuk van veel bredere strekking. Omdat de beschuldiging van zetelroof snel valt, is het moeilijk om hier de zuiverheid van de motieven te toetsen. De redenering dat er een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de grondwettelijke rechten van Kamerleden enerzijds en de toedeling van faciliteiten via de reglementen anderzijds is niet erg overtuigend.
Als er eersterangs en tweederangs parlementariërs worden geschapen, dan is natuurlijk duidelijk dat de laatste veel minder rechten en mogelijkheden hebben dan andere parlementariërs en dan zijn grondwettelijke posities in het geding. In een dergelijk stelsel kan een erkende 2-persoonsfractie aanspraak maken op alle faciliteiten, terwijl een 2-persoonsgroepering die niet is erkend, weinig of geen faciliteiten heeft.
In andere landen komen dergelijke stelsels wel voor, maar daar gelden dan vaak ook kiesdrempels waardoor op doelmatigheidsgronden kleine groeperingen zo veel mogelijk worden weggehouden uit de parlementen. Indien doelmatigheid het dominante argument is, dan moet men heldhaftig zijn en recht door zee gaan en voor Nederland een kiesdrempel van bijvoorbeeld 5 procent bepleiten.
Een belangrijk aspect van dit vraagstuk is dat het fenomeen fractiesplitsing zich niet beperkt tot de Tweede Kamer, maar veel veelvuldiger voorkomt in gemeenten en provincies. Indien nu de Tweede Kamer de reglementen aanpast, dan zal dit voorbeeld op grote schaal worden gevolgd in de decentrale sfeer. Daar komt het nu met regelmaat voor dat uitgetreden of weggestuurde volksvertegenwoordigers van zetelroof worden beschuldigd en met pek en veren worden overladen indien ze uiteindelijk aanblijven. Vooral indien betrokkenen de geheimhouding hebben geschonden of om andere reden omstreden zijn, bestaat de neiging om deze blijvers te isoleren, niet meer toe te laten tot de commissies of het presidium, geen vertrouwelijke stukken meer te geven etcetera. Indien de Tweede Kamer de legitimatie verschaft om deze blijvers nog harder te raken, dan zal dat zeker niet achterwege worden gelaten. Er is dus reden om dit debat over fractiesplitsing heel zorgvuldig
Een belangrijke principiële vraag bij afsplitsing blijft natuurlijk welk deel van de fractie nu afsplitst. Dit manifesteert zich des te meer wanneer een fractievoorzitter (die wellicht de meeste stemmen heeft gekregen) een fractie voor zichzelf zou beginnen.