Advertentie

Fluisterende gebouwen

Weinig mensen zullen willen volhouden dat de Algemene Beschouwingen van vorige week een verheffende aanblik hebben geboden. We hoeven het dan nog niet eens over het voorstel van Wilders te hebben om een hoofddoekbelasting in te voeren, aangeduid als ‘kopvoddentax’, een woord dat al enige jaren circuleert in de rechts-extremistische kring van het Stormfront.

25 september 2009

Alexander Pechtold vroeg vervolgens of Wilders het soms over een ‘koptax’ had, een verwijzing naar ‘kopgeld’, het geld dat foute Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog kregen als ze een Jood aangaven. Ze waren weer terug van weggeweest, onze volksvertegenwoordigers, en zo kenden we ze weer.

 

Minstens zo pijnlijk was de confrontatie tussen kabinet en oppositie. Balkenende zei zelf dat hij niet in vorm was, wat de geschiedenis in zal gaan als het eufemisme van het jaar. Hij bood de Kamer, bij ontstentenis van een alomvattend verhaal, alle kans om hem op details te pakken, en de oppositie maakte daar dankbaar en op een zo grof mogelijke wijze gebruik van.

 

Het debat over Troonrede en Miljoenennota was een beschamend steekspel tussen de arrogante leegheid van de macht en de schuimbekkende woede van de rest. Iedereen heeft het idee dat we met onze omgangsvormen en debattechnieken op een bedenkelijk niveau zijn beland. En hoe is die neerwaartse spiraal te keren? ‘Wie eenmaal grof is, zal steeds grover worden’, zei de Engelse schrijver Anthony Powell, auteur van de delicate romancyclus A Dance to the Music of Time.

 

Het is net als met taal. We denken vaak dat mensen die niet zo goed nadenken zich ook slordig uitdrukken. Dat is natuurlijk zo, maar het omgekeerde is minstens net zo waar: als het taalgebruik vervluchtigt in wolken van woordenkraam, heeft dat ook een desastreuze uitwerking op het denken. Daarom zijn al die boekjes over het Bargoens van het Binnenhof zo deprimerend: wanneer we ze doorbladeren, realiseren we ons ook dat de denkkracht om deze wartaal te doorbreken, met het gebruik van die wartaal alleen maar verder afneemt.

 

Toen ik vorige week naar de Algemene Beschouwingen zat te kijken, moest ik ook denken aan een beroemde speech van Winston Churchill. De zaal waarin de Tweede Kamer debatteert, vind ik een van de meest afzichtelijke architectonische wangedrochten ooit - qua lelijkheid alleen te vergelijken met de verbouwde Oude Zaal van de Tweede Kamer. Ik ben nooit in Zimbabwe of Zambia geweest, maar ik weet zeker dat ze daar ook in van die historieloze afzichtelijkheden bijeenkomen.

 

Ook Kamerleden klagen zo af en toe over de vergaderzaal, die vorige week zo schreeuwend lelijk in onze huiskamers binnendrong. De zaal bevordert een spannend debat niet, maar werkt dat juist tegen. Je kunt elkaar niet aankijken, niet ruiken, niet aanraken. ‘Ik houd ontzettend van de wildebeestenlucht die hier in dit gebouw hangt’, zei Hans van Mierlo ooit na een debat in de (nu) Oude Zaal. Ik heb nog nooit iemand in ernst horen beweren dat die geur ook in de nieuwe zaal te ruiken is.

 

Toen de Duitsers bij hun bombardementen van Londen in mei 1941 ook het Engelse parlementsgebouw hadden geraakt en vernietigd, bepleitte Churchill de instelling van een comité dat de Kamer moest herbouwen, ‘met zulke veranderingen die wenselijk zijn zonder de essentiële karaktertrekken van het gebouw ongedaan te maken’. Een goede zaal, zei Churchill, is niet al te groot en moet bij bijzondere gelegenheden zo volgepakt zijn dat er als vanzelf een gevoel van urgentie ontstaat.

 

Het postmoderne warhoofd Pi de Bruijn, de architect die begin jaren negentig het nieuwe Tweede-Kamercomplex ontwierp, heeft gedacht: ‘Laat ik dat nu eens precies andersom doen. Laat ik allerlei veranderingen doorvoeren die helemaal niet gewenst zijn en ervoor zorgen dat alle essentiële karakteristieken van het oude gebouw zullen verdwijnen, en wel zo dat ieder spoor van historische continuïteit voorgoed zal zijn uitgewist.’ Hij is daar wonderwel in geslaagd.

 

In zijn speech uit oktober 1943 zei Churchill echter ook dat wij onze gebouwen scheppen en dat die gebouwen daarna ons scheppen (‘We shape our buildings, and afterwards our buildings shape us’). Tijdens de Algemene Beschouwingen moest ik, zoals gezegd, aan die woorden van Churchill denken. Het vormverlies in het debat wordt op geen enkele manier gecorrigeerd door de vorm van de omgeving. Zelfs onze gebouwen fluisteren onraad.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie