Decentralisaties lokken veel toezicht uit
Decentralisatie betekent het overdragen van taken en bevoegdheden van het centrale naar het decentrale niveau. Het verleden heeft laten zien dat daarbij veelal financiële oogmerken domineren.
De Haagse mantra is dat gemeenten taken veel efficiënter en goedkoper kunnen uitvoeren dan de rijksoverheid. Deze vorm van zelfinzicht ontroert, maar de echte werkelijkheid is dat financiële problemen van de rijksoverheid met een frivool gemak bij de medeoverheden worden neergelegd. Zijn de financiële oogmerken gerealiseerd, dan zet in de regel een beweging van her-centralisatie zich in. Geleidelijk worden taken en verantwoordelijkheden weer naar een bovengemeentelijk niveau getrokken. En dat begint meestal met de uitoefening van toezicht. Bij de behandeling van de decentralisatiewetten in de Kamers kondigt dit toezicht zich al in flinke mate aan. Men heeft bij de nu lopende decentralisaties daar een nieuw begrip voor uitgevonden en dat is de zogenaamde systeem- of stelselverantwoordelijkheid.
Solke Munneke van de Vrije Universiteit Amsterdam schrijft in een redactioneel in het jongste nummer van De Gemeentestem (nr. 54) dat dit een uiterst verwarrende term is. Systeemverantwoordelijkheid ziet niet primair toe op het wettelijke systeem, maar op een ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van het systeem in de praktijk. Dus ook bij handhaving van het wettelijke systeem zou de minister moeten kunnen ingrijpen in de toepassing van het stelsel. De verantwoordelijke minister moet zich weliswaar niet bemoeien met concrete gemeentelijke beslissingen, maar als er structurele knelpunten ontstaan, moet de minister het systeem aanpassen en als de minister dat niet doet, kan het parlement daarop aandringen. Deze duiding leidt volgens Munneke tot ‘een zelfstandige en sterke rechtvaardiging voor het uitoefenen van interbestuurlijk toezicht, met en vrijwel onbeperkte omvang’.
Dat is inderdaad de spijker op zijn kop. In het nieuwe toezichtregime moet interbestuurlijk toezicht uiterst terughoudend worden toegepast, maar in het kader van de zogenaamde systeemverantwoordelijkheid voor de decentralisaties zal dat geheel anders uitpakken. Het geschapen decentralisatie-systeem heeft zoveel riskante onderdelen dat problemen al heel snel een structureel karakter zullen krijgen met ministeriële interventies als gevolg. De Kamers hebben nu zo vaak aangedrongen op het waarmaken van die stelselverantwoordelijkheid dat bewindslieden daar zeker uitvoerig gebruik van zullen maken.
Normaal toezicht is niet problematisch, want alleen op die manier kan de gedecentraliseerde eenheidsstaat bij elkaar worden gehouden. Maar nu het hele toezichtregime net grondig op de schop is genomen, is het wel uiterst curieus en eigenlijk ook geheel onaanvaardbaar dat de door het parlement bevestigde uitgangspunten voor interbestuurlijk toezicht nu al weer met voeten worden getreden.
Het echte probleem ligt natuurlijk elders. Indien verstandig wordt gedecentraliseerd, zoals destijds bij Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), dan kan het toezicht beperkt blijven en de gemeenten veel beleidsruimte worden gegeven. Bij de Wmo bestond slechts een beperkte bezuinigingsdoelstelling en was er veel tijdsmarge voor voorbereiding en experimenten. Nu is er zoveel stoom en kokend water, gepaard gaanden met een gigantische financiële opgave, dat van verstandig decentraliseren geen sprake meer is. Voor de toekomst moeten hier forse lessen uit worden getrokken. Vooral voor de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Binnenlandse Zaken liggen hier belangrijke uitdagingen. Een gezamenlijke opgave zou moeten zijn de ontwikkeling van een decentralisatieprotocol waarin duidelijke grenzen en voorwaarden worden aangegeven voor een duidelijk en evenwichtig proces. En daarbij moeten de nu lopende decentralisaties worden geplaatst in de categorie: eens maar nooit meer.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.