Staat en stad
‘De stad’ staat weer in het middelpunt van de belangstelling. Het is nauwelijks iemand ontgaan dat volgens de Verenigde Naties nu ‘meer dan de helft van de wereldbevolking in steden leeft’.
‘De stad’ staat weer in het middelpunt van de belangstelling. Het is nauwelijks iemand ontgaan dat volgens de Verenigde Naties nu ‘meer dan de helft van de wereldbevolking in steden leeft’.
Uiteraard is het betwijfelbaar wat in dergelijke studies tot ‘stad’ wordt gerekend, desalniettemin, ‘de stad’ staat weer in de belangstelling. Ook ‘mijn’ eigen Rotterdamse burgemeester, Ahmed Aboutaleb, vroeg in 2015 nog aandacht voor de stad. In zijn H.J. Schoo-lezing, gebundeld in het boekje ‘De roep van de stad’, analyseert hij het belang van steden in het oplossen van alledaagse vraagstukken. Of in de woorden van Aboutaleb:
‘’De rijksoverheid wordt permanent gehinderd door ideologische strijd tussen politieke richtingen. Dat stagneert en verlamt […]. Lokale bestuurders – de ervaringsdeskundigen – bedenken een goed alternatief voor het schizofrene beleid waarvoor de prijs wordt betaald in de steden, met alle risico’s voor de veiligheid en gezondheid van inwoners van dien.[…] Niet te ideologisch denken, maar praktisch. Doen wat nodig is’’
Het komt overeen met de analyse van de Amerikaans politicoloog Benjamin Barber in zijn boek ‘If mayors ruled the world’ (2013), waarin hij stelt dat natiestaten falen en steden dingen oplossen. Het is bekende politicologische bashing waarbij de natiestaat wordt voorgesteld als een slangenkuil van onnodige partijpolitieke kift, terwijl steden juist léveren. Met deze postpolitieke boodschap wil Barber nationale staten omzeilen en richtte hij het Global Parliament of Mayors op in Den Haag.
Deze postpolitieke boodschap klinkt op het oog sympathiek: natiestaten zijn gebrekkige oude instituten, het zijn de steden die nieuwe dingen doen en zaken oplossen. Maar de analyse schiet op drie fronten tekort.
Ten eerste, deze postpolitieke boodschap is gestut op een schijntegenstelling tussen stad en staat. Met deze schijntegenstelling veinzen Aboutaleb en Barber dat steden geen onderdeel zijn van die staat. Terwijl, met de verwijzing van Aboutaleb naar de stad Rotterdam, bedoelt hij meestal de gemeente Rotterdam. De lokale variant van de staat. Mind you. Dat wordt nogal eens miskend en onderschat. Niet alles in de stad is staat en de staat is ook niet alles.
Ten tweede lijkt er een tegenstelling te bestaan tussen ideologie en praktijk, of in de woorden van Aboutaleb: ‘’niet te ideologisch denken, maar praktisch’’. Dat zit ook besloten in de postpolitieke analyse van Barber. Het miskent het politieke en dus ideologische karakter van beslissingen in een gemeente. Alsof alles in een gemeente zonder politiek oplosbaar is. En alsof praktijken niet ideologisch geladen kunnen zijn. Het is wat de publicist Evgeny Morozov ‘solutionism’ noemt, een soort ‘heilige’ overtuiging in oplossingen. Als ik met burgemeesters praat hoor ik veelvuldig het cliché dat er ‘niet zoiets bestaat als een D66 lantaarnpaal’ en dus dat die partijpolitieke verschillen er lokaal minder toe doen. Het afdoen van gemeentebeleid als ‘gewoon problemen oplossen’ is depolitiseringstaal. Uiteraard begrijpelijk uit de mond van een burgemeester, die al te grote politieke verschillen graag neutraliseert, maar geen recht doet aan de democratische realiteit in de stad. Het is regentenretoriek die neutraal oogt maar een gedepolitiseerde mantel trekt over ideologisch gedreven oplossingen. Want of een gemeente ruim baan geeft aan de auto, bakfietsgezinnen wil aantrekken of juist kinderen in armoede wil ondersteunen: in geen van de gevallen dienen deze problemen zich in alle neutraliteit aan.
Ten slotte klinkt in die postpolitieke boodschap een soort bestuurderspopulisme door. Het heeft namelijk een impliciete voorkeur voor ‘de praktijk’ van ‘ervaringsdeskundigen’ die ‘gewoon dingen oplossen’. Of zoals Aboutaleb het stelt: ‘’Als lokale overheid zwaaien we niet met regels en procedures, maar denken we mee en ondersteunen waar nodig’’. Alsof gemeentes geen beperkingen of juridische kaders hebben waarbinnen ze dienen te opereren. Alsof stadsbestuurders er wél voor de gewone bewoners zijn en alsof het ‘schizofrene Den Haag’ maar wat doet. Dat is een gevaarlijk populistische analyse die rechtstatelijk ondermijnend kan uitwerken.
Uiteindelijk ben ik verheugd dat steden weer in het brandpunt van onze belangstelling staan. Maar laten we steden dan wel op een stedelijke manier benaderen die recht doet aan het karakter waarin de stad zich aan ons opdringt. Want het anonieme, conflictueuze en metropolitane karakter van de stad heeft niets weg van het provinciaalse, harmonieuze en postpolitieke karakter van Barber zijn analyse. Als de stad weer in het middelpunt staat, laat dat middelpunt dan ook echt stedelijk zijn.
Mark van Ostaijen
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.