De onderkoning
De Raad van State is een eerbiedwaardig orgaan van de Nederlandse staat. Het bestaat al sinds de dagen van Karel V, die zijn zuster Maria vanHongarije in 1531 als landvoogdes over de Nederlanden aanstelde en haar liet bijstaan door een college van adviseurs, de Raad van State.
Dit college bestaat zoals bekend nog steeds en heeft twee belangrijke taken: het beoordeelt wetsvoorstellen van de regering en het spreekt recht in geschillen tussen overheid en burger. De Raad is dus een van de pijlers onder onze democratische rechtsstaat.
De meeste burgers zullen nauwelijks met de Raad van State te maken hebben, maar één keer per jaar hoort iedereen van de Raad. In april zoekt de Raad namelijk nadrukkelijk de publiciteit, wanneer de vicepresident, de heer Herman Tjeenk Willink (PvdA), het jaarrapport van de Raad publiceert en daar naar het voorbeeld van de Majesteit zelve een soort troonrede aan toevoegt, ‘algemene beschouwingen’, zoals hij ze zelf noemt.
Tjeenk Willink (67) is, zo gezegd, een echte insider. Zijn hele leven heeft zich rondom de Haagse Hofvijver afgespeeld. Hij was adviseur van premiers, senator en voorzitter van de Eerste Kamer, en nu dus, twaalf jaar al weer, onderkoning van Nederland. Hij moet dus wel heel erg knap zijn, dat is hij ook, en hij lijkt me ook erg aardig.
In zijn algemene beschouwingen van dit jaar gaf Tjeenk Willink een interessante beschouwing ten beste over het belang van een goed functionerende democratische rechtsstaat, juist in tijden van crises. Daarvan is volgens Tjeenk Willink alleen sprake wanneer de markt tegenspel krijgt van de staat en de staat van zelfbewuste burgers, en wanneer dit alles wordt gedragen door een ‘gemeenschappelijke oriëntatie’ op de grondbeginselen van de rechtsstaat en door onderling vertrouwen.
Het zijn mooie woorden, maar het heeft alleen zin er aandacht voor te vragen wanneer je het idee hebt dat die democratie van ons momenteel helemaal niet zo goed functioneert. Heeft de onderkoning van Nederland zo zijn zorgen? Volgens Tjeenk Willink leven we in sombere tijden.
Als sociaal-democraat hekelt hij het zogenaamde neoliberalisme dat de staat in een bedrijf en de burger in een klant van dat bedrijf heeft veranderd. Dat is ongelukkig, inderdaad, maar heeft niets met ‘neoliberalisme’ te maken. Het gaat om een relatie tussen de staat en een verindividualiseerde samenleving die al getekend is in de bijbel van de democratie, bijna tweehonderd jaar geleden geschreven door Alexis de Tocqueville.
Beter is het punt dat Tjeenk Willink heeft gemaakt over ‘ons stelsel van gematigd monisme’, waarbij (zoals we hebben gezien in het debat over de maatregelen tegen de kredietcrisis) de coalitie de zaken volledig dichttimmert en de oppositie zich buitenspel gezet voelt (en deels uit het debat wegloopt). Wanneer dat gebeurt, kan de oppositie, om nog enig initiatief naar zich toe te trekken, weinig meer doen dan incidenten opblazen en devolumeknop opendraaien. De media vinden dat prachtig.
Zo gaat het inderdaad. De voetbalwedstrijden van de Nederlandse politiek worden niet op het veld, maar in de kleedkamer beslist, en de oppositie kan alleen om rode kaarten roepen, die niet zullen worden uitgedeeld omdat de coalitie die kaart op zak heeft. Maar Tjeenk Willink is van mening dat die oppositie gevaarlijk bezig is. Ze polariseert en wakkert daarmee de tegenstellingen in de samenleving aan. De middelpuntvliedende krachten worden almaar sterker en maken het midden kapot.
Onze onderkoning maakt hier, als ik zo vrij mag zijn, een grote denkfout: hij verwart oorzaak en gevolg. Juist die bestuurscultuur van dat ‘gematigde monisme’ - en wat is daar eigenlijk gematigd aan? - heeft voor een gesloten, in zichzelf gekeerd systeem gezorgd dat nu eindelijk protest oproept. En het politieke midden krimpt niet omdat de vleugels op hoge toon een punt van immigratie en integratie maken, maar omdat het midden dat onderwerp heeft genegeerd en er nog steeds geen adequaat antwoord op heeft. Niet het kapotte midden is het gevolg van de polarisatie, maar de polarisatie is het gevolg van een midden dat al eerder kapot was. Alleen zagen we dat toen nog niet.
Een recensie van de eigen troonrede van de Raad van State roept op dit aangelegen punt vragen op over het oordeelsvermogen van Tjeenk Willink, en daarmee over de staat van de Raad.
Het eerste punt is dat ik van mening zou zijn dat we ‘in sombere tijden leven’ en dat ik ‘als sociaal-democraat’ ‘het zogenaamde neoliberalisme’ hekel ‘dat de staat in een bedrijf en de burger in een klant heeft veranderd’.
De heer Spruyt betoogt: ‘Dat is ongelukkig, inderdaad, maar het heeft niets met “neoliberalisme” te maken.’
Het tweede punt is dat ik van mening zou zijn ‘dat de oppositie gevaarlijk bezig is. Ze polariseert en wakkert daarmee de tegenstellingen in de samenleving aan. De middelpuntvliedende krachten worden almaar sterker en maken het midden kapot.’
Volgens Spruyt maak ik hier ‘een grote denkfout’ en verwar oorzaak en gevolg. ‘Niet het kapotte midden is het gevolg van de polarisatie, maar de polarisatie is het gevolg van een midden dat al eerder kapot was’, aldus Spruyt.
Alleen, het woord ‘neoliberalisme’ komt in de Algemene beschouwingen niet voor. Er wordt ook nergens gesproken over een oppositie die polariseert en die de tegenstellingen in de samenleving aanwakkert of over een midden dat al dan niet eerder of later kapot zou zijn geweest.
Doorgaans is datgene wat niet bestaat niet te bewijzen, maar dit keer is het heel eenvoudig. Het jaarverslag met de Algemene beschouwingen is via de website van de Raad van State (www.raadvanstate. nl) te raadplegen. De conclusie is duidelijk. Spruyt geeft vooral zijn eigen opvatting. Dat is prima. Dat is zijn goed recht. De Algemene beschouwingen vormden daarvoor dit keer een aanleiding en geen grondslag.
Het zou kunnen zijn dat Spruyt zich baseert op een interview in Trouw van 9 april 2009. Daarin gebruik ik wel het woord ‘neoliberalisme’ en spreek ik over ‘gematigd monisme’. Een beschouwing over het al dan niet kapotte midden zal men ook daarin echter tevergeefs zoeken. Een zorgvuldig lezer zal constateren dat ik evenmin de oppositie enig verwijt maak.
De conclusie van Spruyt dat ‘een recensie van de eigen troonrede van de Raad van State op dit aangelegen punt vragen oproept over het oordeelsvermogen van Tjeenk Willink, en daarmee over de staat van de Raad’ is dan ook niet op feiten gebaseerd. Dat betreur ik zeer.