De monarchie gaat een lastige tijd tegemoet
Een meerderheid van de Tweede Kamer wil aanpassingen in het functioneren van het koningschap. De kans dat voorstellen van die meerderheid in de Grondwet worden opgenomen, is kleiner dan nul.
In de Eerste Kamer zijn er slechts 26 senatoren nodig om dergelijke wijzigingen te torpederen, en het ziet ernaar uit dat voorlopig tot in lengte van jaren een dergelijke minderheid in de senaat aanwezig zal zijn. Een en ander betekent dat het staatshoofd - nu koningin Beatrix, straks Willem Alexander - zal moeten functioneren in een context die door een meerderheid van de Tweede Kamer niet wordt gewenst. Dat is vragen om constitutionele moeilijkheden van allerlei aard en soort.
Vooral bij toekomstige kabinetsformaties is de kans groot dat er aanhoudend zwarigheden zullen ontstaan. Kernvraag is of hier nu wordt gewerkt aan het oplossen van problemen of dat de ingeslagen oplossingsrichting juist allerlei niet-bestaande problemen in het leven roept. Het heeft er alle schijn van dat dit laatste het geval is.
Wie kijkt naar de kabinetsformaties die zich sinds 1980 hebben voltrokken, moet tot de conclusie komen dat het proces al die keren redelijk tot goed is verlopen. Dat de kabinetsformatie van 2010 daarop in zekere zin een uitzondering vormt, hoeft niet dwingend tot de conclusie te voeren dat daarmee het formatieproces als zodanig structureel ondeugdelijk is.
Het is van belang om te bedenken dat er andere modaliteiten zijn die ook goed kunnen werken. Zo wordt in gemeenten en provincies het initiatief bij de collegevorming geheel overgelaten aan gemeenteraden en provinciale staten. Bij die collegevorming is er echter in toenemende mate behoefte aan ritualisering. In sommige gevallen vervult de burgemeester als neutrale functionaris daarbij een procesrol. In andere gevallen worden er informateurs en formateurs van buiten gehaald om een scheidsrechtersrol te vervullen.
Veelvuldig is het verlangen naar goede spelregels en een zekere ritualisering, en wel vooral omdat het vaak voorkomt dat fracties bij voorbaat of op voor hen onduidelijke gronden van de collegevorming worden uitgesloten. Wat men derhalve op het nationale niveau mogelijk af wil schaffen, wordt in veel gemeenten en provincies als een wenselijkheid gezien.
Al een aantal decennia is er discussie over de vraag of het nieuw gekozen parlement niet zelf direct na de verkiezing een informateur zou kunnen aanwijzen. In beginsel is er geen grondwettelijke belemmering voor een dergelijke figuur. In het verleden bestond via de motie-Kolfschoten daarvoor zelfs een uitdrukkelijke mogelijkheid. Alle pogingen in die richting zijn echter op niets uitgelopen. En dat is ook wel begrijpelijk.
Partijen bestrijden elkaar bij Tweede Kamerverkiezingen op het scherpst van de snede en dan is veel inschikkelijkheid en flexibiliteit nodig om op de dag na de verkiezingen meteen over te gaan tot samenwerkingsformules, een informatieopdracht en de benoeming van een informateur.
De praktijk leert dat het in die gevallen nuttig en rationeel is om de bal even elders te leggen en via de adviesronde van het staatshoofd te verkennen in welke richting het formatieproces zich zou kunnen begeven. Het staatshoofd kan zich in die adviesronde geen partijdigheid permitteren omdat dat de bijl legt aan de wortels van de constitutionele monarchie.
Het staatshoofd opereert dan ook als constitutioneel neutrum in een poging de politieke verdeeldheid van het verkiezingsproces om te buigen in een constructieve regeringssamenwerking. Er zijn nu diverse voorstellen om deze rol te relativeren of te beperken.
Zo wordt voorgesteld om het staatshoofd alleen een reserverol te geven. De Tweede Kamer probeert het eerst zelf; lukt dat niet, dan is het staatshoofd aan zet. Dat is een zeer slecht voorstel, want de kans dat het staatshoofd wordt meegezogen in de dan ontstane politieke patstelling is levensgroot. Bovendien is de ervaring van het staatshoofd in het formatieproces cruciaal.
Een staatshoofd - en vooral een nieuw staatshoofd - dat alleen een reserverol wordt toebedacht, loopt dan ook een veel groter risico om in de problemen te raken, waardoor een negatieve spiraal zal kunnen ontstaan. Vroeger noemden we dat ‘Verelendung’. Het lijkt erop dat die door sommigen uitdrukkelijk wordt beoogd, waardoor het koningschap een lastige tijd tegemoet gaat.
Douwe Jan Elzinga is hoogleraar Staatsrecht aan de RU Groningen
Alle info op
http://www.republikeinen.org