Wachtgeld voor politici moet blijven
Diverse indicaties geven aan dat de wachtgeldregeling nog steeds zeer functioneel is en er zijn weinig argumenten die als contra-indicatie kunnen dienen.
Er zijn tijden geweest dat oud-politici en bestuurders aanspraak konden maken op grote bedragen aan wachtgeld en politiek pensioen. Joop den Uyl bijvoorbeeld kreeg in de aanloop naar een Tweede Kamerverkiezing de schrik van zijn leven toen hij bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd ineens allerlei uitkeringen kreeg als oud-minister, oud-premier, oud-staatssecretaris en oud-wethouder.
De hoogte van de opbouw van politieke pensioenen (3,5 procent per jaar) en wachtgeld was in die tijd uiterst riant. En vooral wanneer er nog werd doorgewerkt na de 65-jarige leeftijd – zoals bij de Raad van State en in de Tweede Kamer – kon zich een dergelijke en grote cumulatie van uitkeringen voordoen. Over de gehele linie zijn echter de aanspraken op politiek pensioen en wachtgeld in de afgelopen decennia drastisch gesaneerd en verlaagd.
En dat is terecht, want heel erg grote verschillen tussen de politieke sector en andere sectoren zijn niet te rechtvaardigen. Dat motief bracht de SP er toe om onlangs – in mei 2019 – een voorstel in te dienen om de wachtgeldregeling voor politici en bestuurders geheel af te schaffen en de voorzieningen over vrijwel de gehele linie gelijk te trekken met die voor ‘gewone’ werknemers en ambtenaren.
Op het eerste oog lijkt dat een sympathiek streven, maar het initiatiefvoorstel van het SP-Tweede Kamerlid Van Raak kan bij nader inzien in het geheel niet overtuigen. In de eerste plaats niet omdat de ontslaggronden voor politieke bestuurders immens verschillen van die voor andere werknemers. Bij gebrek aan vertrouwen kan een bewindspersoon, een gedeputeerde of een wethouder tot aftreden worden gedwongen.
Dat vertrouwen is een politiek en subjectief begrip. Het is de volledige autonomie van de volksvertegenwoordigingen om tot dat vertrouwensverlies te besluiten. Het besluit kan niet door een rechter worden getoetst en hoeft in beginsel ook niet van een motivering te worden voorzien. Er zijn derhalve geen objectieve ontslaggronden. Dit vergaande recht voor volksvertegenwoordigingen is van cruciale betekenis om bestuurders goed te kunnen controleren en eventueel weg te sturen.
Maar daar staat tegenover dat er voor politieke bestuurders daardoor een aanzienlijk risico van aftreden bestaat. Bij aantreden als bestuurder worden vaak vaste en zekere betrekkingen opgegeven en ingeruild voor de onzekerheid van het politieke ambt. Een sobere, maar degelijke wachtgeldregeling dekt dat politieke risico gedeeltelijk af en stelt de oud-bestuurder in de gelegenheid om een nieuwe job te zoeken.
Indien die voorziening wordt afgeschaft, is dat uiterst schadelijk voor de democratie omdat het velen zal weerhouden om hun energie in publieke ambten te steken.
Daar komt nog bij dat het bekleden van een politiek ambt in vroeger tijden een mooie opstap vormde om daar op allerlei manieren een vervolg aan te geven. Die situatie is nogal veranderd. Wie wethouder of gedeputeerde is geweest, is tegenwoordig niet meer verzekerd van nieuwe jobs. Integendeel. Veel oud-bestuurders ondervinden aanzienlijke belemmeringen om weer aan de slag te komen. Ook om die tweede reden is een adequate wachtgeldregeling van betekenis.
Collega Hansko Broeksteeg wijst in het meinummer van ‘De Hofvijver’ er tenslotte nog op dat oud-bestuurders steeds meer belemmeringen ervaren bij het inzetten van hun politieke kennis en ervaring in het bedrijfsleven en elders. Er geldt een lobbyverbod voor oud-ministers, er wordt gestudeerd op verdergaande maatregelen, ook decentrale bestuurders wordt geadviseerd hier voorzichtig en prudent te zijn.
Kortom: diverse indicaties dat de wachtgeldregeling nog steeds zeer functioneel is en weinig argumenten die als contra-indicatie kunnen dienen.
Reacties: 3
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.