Advertentie
sociaal / Achtergrond

Wijkteams in de lift

Voor het eerst sinds de decentralisaties neemt de cliëntenwaardering van sociale wijkteams toe, zo blijkt uit onderzoek van I&O Research. Een andere uitkomst: de tevredenheid over het keukentafelgesprek stijgt als een derde aanschuift. Jeugdhulp wordt nog steeds lager gewaardeerd dan andere professionele ondersteuning. 

04 mei 2018

Oordeel zorggebruikers in kaart gebracht

Het is voor de vierde keer op rij dat I&O Research heeft onderzocht hoe de vlag er in gedecentraliseerd Nederland bij hangt. Het onderzoeksbureau begon aan de vooravond van de decentralisaties Wmo en Jeugd (december 2014) met de metingen en herhaalt deze ieder jaar. Door dit langlopende onderzoek wordt het effect van de decentralisaties op de waardering van de geboden zorg en ondersteuning in kaart gebracht. Aan deze zogeheten 4-meting deden een krappe 11.000 Nederlanders mee, waarvan een deel te maken heeft met een vorm van hulp of ondersteuning vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet of de Participatiewet.

Een van de opvallende uitkomsten uit de 4-meting is dat de waardering van het sociale wijkteam is gestegen en vorig jaar uitkwam op een 7,0. In de jaren daarvoor bleef dit rapportcijfer steken op een 6,7 (2015) en een 6,6 (2016). ‘De sociale wijkteams raken ingeburgerd, zijn ingewerkt en doen het beter’, verklaart I&O-onderzoeker Rachel Beerepoot. ‘Gemeenten werken nu ruim drie jaar met sociale wijkteams. Mensen raken eraan gewend.’ Een ander aspect dat volgens Beerepoot meespeelt, is dat er bij de start van de sociale wijkteams veel herindicaties moesten worden afgegeven. ‘Veel mensen moesten toen zorg inleveren en dat is nooit leuk. Nu zitten we in een fase waarin nieuwe aanvragen binnenkomen en mensen dus zorg krijgen; dan ben je positiever over wijkteams dan als je zorg kwijtraakt.’

Het is niet allemaal koek en ei bij de wijkteams; er wordt door één op de zes respondenten een onvoldoende gegeven voor de hulpverlening van het wijkteam. De belangrijkste reden daarvoor is dat er niet goed wordt geluisterd. Ook te weinig specialistische kennis en te lange wachttijden worden genoemd. Een deel van de cliënten werd helemaal niet (goed) geholpen. Een op de drie hulpbehoevenden baalt ervan dat hij telkens zijn verhaal opnieuw moet vertellen.

Groothouden
Een andere opvallende uitkomst is dat de waardering over het verloop en de uitkomst van het keukentafelgesprek toeneemt als de hulpbehoevende door een familielid, een bekende of een onafhankelijke cliëntondersteuner wordt bijgestaan. ‘Als een derde bij dat gesprek zit, voelen mensen zich sterker. Ook hebben ze het idee dat de situatie beter wordt overgebracht’, aldus Beerepoot. ‘Mensen willen zich graag groothouden en geven, als ze alleen dat gesprek voeren, minder snel aan dat ze hulp nodig hebben.

“Mijn moeder zegt dat ze elke dag eet, maar dan gaat het vaak alleen om een kop soep”’, geeft Beerepoot als voorbeeld van het mooier maken van de werkelijke situatie en het bagatelliseren van de zorgbehoefte. Ondersteuners hebben daarnaast vaak betere vaardigheden om met instanties te praten en weten de weg in het systeem.

Een meerderheid van de hulpbehoevenden (60 procent) stelt dat het aanschuiven door een derde een positieve invloed heeft gehad op de onderhandelingspositie en de uitkomst van het gesprek. Van diegenen die aanschoven vindt zelfs tweederde dat. Hulpbehoevenden geven daarnaast aan dat ze met steun door een derde minder snel het bijltje erbij neergooien en dat het makkelijker is voet bij stuk te houden. Ook uit cliëntervaringsonderzoeken Wmo die I&O Research voor veel gemeenten uitvoert, komt naar voren dat keukentafelgesprekken mét iemand erbij beter worden gewaardeerd.

MEE Nederland, vereniging voor onafhankelijke cliëntondersteuning, herkent het beeld. ‘De burger ervaart het als positief als een derde bij het gesprek aanschuift. Die voelt zich gesterkt in een situatie waar veel mensen gespannen voor kunnen zijn’, stelt Yvon van Houdt, directeur MEE Nederland.

Netvlies
Nog lang niet iedereen wordt ondersteund bij het keukentafelgesprek: slechts zes op de tien hulpbehoevenden vraagt iemand om daarbij aan te schuiven. Meestal worden gezins- of familieleden, buren, vrienden of andere naasten bij het gesprek betrokken. Slechts één op de veertien hulpbehoevenden maakt gebruik van een onafhankelijk cliëntondersteuner.

Dat is weinig, vindt Van Houdt van MEE Nederland. ‘We merken dat vooral die mensen die cliëntondersteuning het hardste nodig hebben, de weg daarnaartoe nog niet weten te vinden en daardoor tussen wal en schip vallen.’ Het gaat daarbij onder meer om kinderen met een beperking waarvoor passend onderwijs nodig is en om gezinnen met complexe problematiek. ‘Onafhankelijke cliëntondersteuning is nog te vaak onbekend’, stelt Van Houdt. Niet alleen bij mensen die een Wmo-indicatie hebben, maar ook bij de professionals. ‘Wij pleiten dan ook voor gerichte landelijke en lokale overheidscampagnes in begrijpelijke taal om de functie met name bij kwetsbare groepen, hun naasten en verwijzers beter bekend te maken.’

Recent heeft de Tweede Kamer een motie van D66-Kamerlid Vera Bergkamp aangenomen waarin het kabinet wordt opgedragen zorgbehoevenden actief te wijzen op de mogelijkheid tot onafhankelijke cliëntondersteuning. Dit omdat te weinig mensen weten dat een onafhankelijk persoon hen kan bijstaan bij de gesprekken met de gemeente. Over de hele linie genomen beoordelen hulpbehoevenden de keukentafelgesprekken met gemeenten hoger dan in 2015. Toen werd het rapportcijfer 6,8 uitgedeeld; dat is nu gestegen naar een 7,1. Naasten oordelen de gesprekken met een 6,8 iets minder positief, maar ook veel beter dan in 2015 toen ze een 6,4 gaven.

Waardering zorg
De gemiddelde waardering voor alle professionele hulp ligt net zoals in 2015 en 2016 op een 7,4; nog altijd lager dan de 7,7 van vóór de decentralisaties. De jeugdzorg wordt voor de derde keer op rij lager gewaardeerd dan de gemiddelde waardering voor alle professionele hulp. Vooral de hulp aan kinderen met gedragsof psychische problemen en opvoedingsondersteuning wordt met een 6,9 beduidend lager gewaardeerd dan de gemiddelde 7,4 (zie figuur). ‘Wmo-hulp wordt met een 7,5 gewaardeerd, de waardering over de zorg aan kinderen ligt met een gemiddelde van 7,1 veel lager’, stelt Beerepoot. Dat heeft volgens haar een aantal oorzaken.

‘De jeugdhulp is nieuw voor gemeenten. Daarnaast zijn de problemen bij kinderen vaak complexer en zijn meer partijen bij de hulp betrokken; naast bijvoorbeeld zorgprofessionals ook de school. Ook dat maakt het complexer. Bij volwassenen gaat het vaak om hulp aan bejaarden waarbij over het algemeen minder partijen betrokken zijn.’ Daarnaast speelt volgens Beerepoot mee dat we accepteren dat we ouder worden, maar dat het moeilijker is te accepteren als een kind ergens tegen aanloopt.

Iets minder dan één op de tien hulpbehoevenden en hun gezinsleden (8 procent) geeft de geboden zorg een onvoldoende. In 2016 was dat nog 11 procent. De onvoldoendes worden het vaakst gegeven door mensen die met de jeugdhulp van doen hadden. De belangrijkste reden is dat er niet goed wordt geluisterd en daarmee dat het probleem niet goed werd begrepen (45 procent). Ook de lange tijd voordat de hulp op gang kwam, is met 34 procent een veelgehoorde klacht. Organisaties die niet goed samenwerken, staat met 31 procent op de derde plek.

Toename mantelzorg
Sinds de start van de decentralisaties is het aantal mensen, vooral jongeren, dat mantelzorg krijgt fors toegenomen, zo blijkt verder uit het onderzoek. In 2015 kreeg 22 procent van de jongeren in de jeugdhulp ondersteuning van een mantelzorger; in 2017 is dat percentage gestegen tot 52 procent. Tegelijk nam het aandeel professionele jeugdhulp af van 81 procent (in 2015 en 2016) tot 71 procent vorig jaar.

Ook de mantelzorg aan mensen die Wmozorg ontvangen is toegenomen (van 37 procent in 2015 naar 56 procent in 2017), terwijl de professionele hulp ook hier daalde van 66 procent in 2015 naar 60 procent in 2017. Hiermee is niet gezegd dat mensen die hulp nodig hebben, die niet meer krijgen. ‘Wel blijkt uit het onderzoek dat gemeenten strenger aan de poort zijn’, stelt Beerepoot. Het aantal mensen dat geen hulp van de gemeente kreeg is het afgelopen jaar toegenomen. Bij één op de vijf afgewezen hulpvragen vond de gemeente dat hulp niet nodig was. Dat percentage ligt 4 procent hoger dan in 2016 en 6 procent hoger dan in 2015. In het keukentafelgesprek komt het ook voor dat mensen toch geen hulp meer nodig hebben. ‘Dat komt onder meer voor bij hulp bij het huishouden. Als mensen horen hoe hoog de eigen bijdrage daarvoor is, zoeken ze naar een andere oplossing.’

Niet alleen wordt vaker mantelzorg gegeven, ook gaat het om steeds intensievere zorg. Desondanks lijkt het de mantelzorgers beter af te gaan. Vergeleken met voorgaande jaren ervaren zij minder belasting. In 2016 stelde 35 procent van de mantelzorgers hun mantelzorgtaken goed aan te kunnen; dat percentage is in 2017 gestegen naar 42 procent. De groep voor wie het vaak te zwaar daalde van 16 procent (2015, 2016) naar 10 procent vorig jaar. De behoefte aan mantelzorgondersteuning is eveneens afgenomen, van 55 procent in 2014 tot 36 procent nu. Volgens Beerepoot wordt de stijging van het aantal mantelzorgers deels veroorzaakt door bewustwording. Voorheen hielpen mensen ook al, pas nu wordt er het label mantelzorg aan gehangen. Wel opvallend vindt ze de toename van intensieve mantelzorg.

Sceptisch
De bezuinigingen op de zorg kunnen op steeds minder steun rekenen, zo blijkt verder uit het onderzoek. Drie op de vier Nederlanders vinden het onbegrijpelijk dat de overheid op de zorg bezuinigt, vorig jaar vond 70 procent dat. Het percentage tegenstanders stijgt sinds 2014 gestaag. Over de decentralisaties is het gros van de Nederlanders nog steeds sceptisch, al wordt het verschil met het deel dat daar juist verbeteringen van verwacht iets kleiner. Eén op de vijf Nederlanders denkt dat de zorg door de decentralisaties beter zal zijn dan voor 2015; 45 procent heeft daar geen fiducie in.

Het minste vertrouwen heeft men in de uitvoering van de ouderenzorg: meer dan één op de drie Nederlanders (35 procent) verwacht dat de taken op het gebied van de ouderenzorg op den duur slechter worden uitgevoerd. Bij de jeugdzorg is dat 33 procent en bij werk en inkomen 29 procent.


Meer jongeren krijgen jeugdhulp
Het aantal jongeren dat jeugdhulp ontvangt is toegenomen van bijna 366.000 in 2015 naar ruim 405.000 in 2017. Het aantal jongeren daarvan dat is geholpen door een wijk- of buurtteam is gegroeid van 36.500 in 2015 naar bijna 82.000 in 2017. Dat blijkt uit cijfers van het CBS.

De verschillen tussen gemeenten zijn groot. Gemiddeld kreeg vorig jaar zo’n 11 procent van alle Nederlandse jongeren tot 18 jaar jeugdhulp. In Leeuwarden kregen de meeste jongeren jeugdhulp: 18 procent. In Schiermonnikoog, Edam-Volendam en Staphorst werd met minder dan 6 procent de minste jeugdzorg verleend. Zeven op de tien jongeren kregen vorig jaar ambulante jeugdhulp op de locatie van de jeugdhulpaanbieder. Ruim een op de vijf jongere kreeg jeugdhulp van een wijk- of buurtteam.


Afbeelding


Afbeelding

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie