Advertentie
sociaal / Nieuws

Peuters praten niet veel beter met speciale taalstimulering

Kinderen die naar de gewone peuterspeelzaal gaan, breiden hun woordenschat net zo snel uit als peuters die een speciaal taalstimuleringsprogramma volgen. 

13 februari 2009

Educatieve programma’s voor peuters met een taalachterstand zoals Startblokken, Piramide en Puk & Ko, hebben nauwelijks toegevoegde waarde. Kinderen die naar een peuterspeelzaal gaan waar geen gestructureerd stimuleringsprogramma wordt gebruikt, boeken soms meer vooruitgang in hun taalontwikkeling. Dat blijkt uit onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam.

 

Toch worden die taalstimuleringsprogramma’s door het ministerie van Onderwijs aanbevolen en geven veel gemeenten alleen subsidie aan peuterspeelzalen en voorscholen als de aanbevolen programma’s worden gebruikt. Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van Delta-onderwijs, dat negentien katholieke en openbare basisscholen in Oosterhout bestuurt. De gemeente Oosterhout heeft eind 2005 besloten de subsidie aan de peuterspeelzaal stop te zetten en de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) helemaal onder te brengen bij het basisonderwijs.

 

Delta-onderwijs heeft een eigen VVE-aanpak ontwikkeld voor peuters van 2,5 tot 4 jaar die aansluit bij het taalonderwijs op de negentien basisscholen. ‘We dompelen de peuters twee dagdelen per week onder in een taalrijke omgeving’, aldus Loek Oomen, algemeen directeur van Delta-onderwijs. Peuters met een taalachterstand gaan naar één van de zes voorscholen die een programma van vier dagdelen verzorgen. Daar wordt wel gewerkt met programma’s als Piramide en Startblokken omdat het een subsidievoorwaarde is van de gemeente Oosterhout.

 

Leerwinst

 

Oomen schakelde het SCO-Kohnstamm Instituut in om de effectiviteit van de eigen doorlopende leerlijn te onderzoeken. Onderzoekers Peter Sleegers en Erik van Schooten vergeleken de taalontwikkeling van 135 Oosterhoutse peuters met 145 kinderen in Den Bosch die een gewone peuterspeelzaal bezochten. Dat leverde een teleurstellende conclusie op voor Oomen.

 

De peuters in Oosterhout doen het niet beter dan de kinderen in Den Bosch. Zowel de doorlopende leerlijn die bij Delta-onderwijs is ontwikkeld als de aanbevolen stimuleringsprogramma’s leveren geen leerwinst ten opzichte van de speelzaalaanpak. Kinderen van hoogopgeleide ouders die een VVE-programma volgen, breiden hun woordenschat zelfs minder uit dan vergelijkbare kinderen die de peuterspeelzaal bezoeken. Peuters uit de lagere sociaal-economische milieus, zowel allochtone als autochtone, hebben wel iets meer baat bij het volgen van een gestructureerd stimuleringsprogramma.

 

Zijn alle investeringen in voor- en vroegschoolse educatie daarmee weggegooid geld? Loek Oomen vindt beslist van niet. ‘De taalontwikkeling van de peuters die de voorschool bezoeken, gaat met sprongen vooruit. Anders waren wij er al lang mee gestopt.’ Onderzoeker Erik van Schooten is sceptischer. ‘Ik word niet blij van deze resultaten.’ Maar de taalontwikkeling van peuters die thuisblijven is niet onderzocht, benadrukt hij. ‘Op grond van dit onderzoek kun je dus niet de conclusie trekken dat voorschoolse educatie niets oplevert. Maar ik pleit wel voor een pas op de plaats. In heel Nederland die VVE-programma’s erin rossen, lijkt me niet verstandig.’

 

Zijn collega Peter Sleegers, sinds kort hoogleraar aan de Universiteit Twente, wijst erop dat er in Oosterhout voorscholen zijn die het wel goed doen. Ook zijn er verschillen tussen kinderen. ‘Bij de één levert een programma wel leerwinst op, bij de ander niet.’ Blijkbaar is er niet één aanpak die voor alle peuters werkt. Er is meer onderzoek nodig om de succesfactoren te achterhalen, vindt hij. Het liefst in de Randstad waar de peutergroepen heterogener zijn omdat er meer allochtonen wonen. ‘Uit ander onderzoek is bekend dat kinderen in gemengde groepen beter presteren.’

 

Suggestie

 

‘Maar er moet ook zorgvuldiger gekeken worden naar de programma’s die nu min of meer verplicht worden gesteld’, vindt Sleegers. ‘Die zijn meestal niet gebaseerd op wetenschappelijke inzichten. Dat kan ook nauwelijks. We weten nog heel weinig over de manier waarop peuters een taal leren en welke didactische aanpak werkt en welke niet. Die programma’s zijn dus niet evidence based, terwijl die suggestie wel wordt gewekt.’

 

Delta-directeur Loek Oomen gaat de gemeente Oosterhout binnenkort vragen het werken met de aanbevolen VVE-programma’s niet langer verplicht te stellen. ‘Kinderen die het programma volgen dat wij zelf ontwikkeld hebben, doen het even goed als peuters die een officieel programma volgen’, stelt hij. Bovendien, als alle peuters hetzelfde programma volgen, is segregatie beter te bestrijden. Nu moeten peuters met een taalachterstand naar één van de zes voorscholen die met een aanbevolen stimuleringsprogramma werken, waardoor alle zwakke kinderen bij elkaar op school terechtkomen.

 

Reacties: 2

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Aad de Booij / directeur Partou Kinderopvang
Om twee redenen maak ik ernstig bezwaar tegen het artikel over taalstimuleringsprogramma’s.

Het onderzoek waar aan gerefereerd wordt betreft slechts één Voorschool in een specifieke omgeving, namelijk Oosterhout vergeleken met Den Bosch. De kop suggereert een algemene geldendheid in weerwil van de nuanceringen die ook de onderzoekers zelf inmiddels hebben aangebracht.

De foto betreft een voorschool in Amsterdam, overigens niet van Partou, maar wel met veel donkere kinderen. Niet de groep waar het onderzoek zich op richtte waar aan gerefereerd wordt. Dat maakt naar mijn mening dit artikel een blad als Binnenlands Bestuur onwaardig.
Hans Bosch / voorzitter Stuurgroep VVE-pilot Zuid Limburg ‘Moelejaan’, wethouder jeugdbeleid Kerkrade
‘Nauwelijks toegevoegde waarde’. Dat hebben educatieve programma’s voor peuters met een achterstand, aldus Amsterdamse onderzoekers die 135 peuters in Oosterhout vergeleken met 145 andere in Den Bosch. Hoeveel anders die peuters precies waren, zeggen de onderzoekers niet goed te weten. En of de leidsters op de ene plek misschien meer ervaren waren dan op de andere, dat weten ze evenmin. ‘Soms boeken peuters elders meer vooruitgang’ aldus het stuk in Binnenlands Bestuur. Is dat voldoende grond voor de conclusie ‘peuters praten niet veel beter met speciale taalstimulering’?

In Zuid-Limburg zetten op dit moment negentien gemeentebesturen de schouders onder een pilot voor voorschoolse educatie met de titel ‘Moelejaan’ (kletsmajoor). Met steun van landelijke en provinciale overheden wordt ingezet op intensivering en professionalisering van educatieve programma’s van peuters. Peuters die bovenproportioneel vaak uit autochtoon-kansarme milieus komen en die naar het zich laat aanzien zwakker starten in de basisschool dan vergelijkbare leerlingen elders in het land. Is dat nu nog wel verstandig, na de Amsterdamse bevindingen?

Geleidelijk groeit het bewijs – toegegeven: niet uit Nederlands onderzoek – dat stimulerende leeromgevingen voor jonge kinderen grote betekenis hebben, ook voor hun latere leren. Of dat per se gebeurt via een groeiende woordenschat of een ruimere algemeen-cognitieve ontwikkeling of juist langs de weg van groeiende nieuwsgierigheid, groter zelfvertrouwen of alleen al door intensiever communiceren, dat is allemaal niet zo duidelijk nog. Wel duidelijk is in Zuid- Limburg dat grote groepen kinderen thuis een stimulerende omgeving missen die nodig is voor hun latere kansenontwikkeling. Wie voor dat laatste oog en hart heeft, zal de Amsterdamse conclusies nu even opzij leggen.

Ooit, zo gaat de mare, heeft een onderzoeker één plantje in aarde gestopt, een ander in water gezet en een derde plantje onder een lamp gelegd. Alle drie gingen dood. ‘Drie dingen heeft een plant niet nodig’, concludeerde hij: ‘aarde, water en licht’. Laten we ons verstand niet uitschakelen omdat onderzoekers het eerst nog allemaal moeten uitzoeken.

Wel moeten we, als we de handen uit de mouwen steken, het zo doen dat er tegelijk degelijk evaluatie-onderzoek plaats kan vinden. In Zuid-Limburg doen we dat in samenwerking met de Universiteit Maastricht. En vooral in samenwerking met alle betrokken onderwijs-instellingen. Bij duizenden peuters en kleuters en met uitgebreide controle voor alle mogelijke randcondities. Maar liefst bijna honderd procent van alle Zuid-Limburgse scholen werkt daaraan mee en bijna driekwart van de ouders. Dat is luxe. En het is nodig om precies helder te krijgen wat waar en bij wie het werkt, langs welke weg en onder welke condities.

Het antwoord laat heus nog op zich wachten, het lot van kansarme leerlingen verdient intussen verstandig beleid, nu alvast.
Advertentie