Beschikbare kennis
Erik Gerritsen over jeugdstrafrecht tussen ratio en symboliek naar aanleiding van het briefadvies van de RMO “Tussen ratio en symboliek; een reflectie op adolescentenstrafrecht”.
Deel 1 van de reeks Tussen ratio en symboliek.
Eind vorig jaar verscheen het briefadvies van de RMO “Tussen ratio en symboliek; een reflectie op adolescentenstrafrecht”. Het advies bevat een aantal boeiende bespiegelingen die tot nadenken stemmen. In vier columns ga ik in op meerdere spiegels die de RMO, waar ik sinds september ook onderdeel van uitmaak, ons voorhoudt.
Aanleiding voor het advies is het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht dat tot doel heeft om het gemakkelijker te maken om zowel het jeugdstrafrecht voor 18- tot 23-jarigen als het volwassenenstrafrecht voor 16- tot 17-jarigen in te zetten. Het streven is een maximale flexibiliteit in maatregelen rond de leeftijdsgrens van 18 jaar. Tevens is sprake van verdere aanscherping van het jeugdsanctie stelsel (o.a. jeugd TBS en ruimere mogelijkheid voor elektronisch toezicht en detentie) ten opzichte van eerder al opgehoogde strafmaxima.
De eerste vraag die gesteld kan worden is of beschikbare kennis ten grondslag ligt aan het wetsvoorstel. Om die vraag te kunnen beantwoorden ga ik eerst in op wat we weten over jeugdcriminaliteit. We weten bijvoorbeeld dat jongeren verantwoordelijk zijn voor een relatief groot deel van de criminaliteit. Bijna vier op de tien verdachten behoort tot de groep 12- tot 24-jarigen. Dit aandeel is het afgelopen decennium weinig veranderd en dus redelijk stabiel gebleven.
Op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten over de sociale, psychologische en neurologische ontwikkeling van jongeren en jongvolwassenen kan worden geconcludeerd dat jongvolwassen daders in hun ontwikkeling meer op minderjarigen lijken dan op oudere volwassenen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat vanuit het veld (wetenschap, jeugdzorg, Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, Kinderombudsman) in het algemeen positief is gereageerd op het verhogen van de leeftijdsgrens van 21 naar 23 jaar waarmee het jeugdstrafrecht voor een grotere groep beschikbaar zou komen. Wel heerst er scepsis over het antwoord op de vraag in hoeverre er door flexibilisering daadwerkelijk meer rekening gehouden wordt met de ontwikkelingsfase van adolescenten.
Negatief zijn de meeste adviezen uit het veld over het ruimer toepassen van het volwassenenstrafrecht op 16- en 17-jarigen en de voorgestelde verzwaring van het jeugdstrafrecht (aanscherping van het jeugdsanctie stelsel). De RSJ en de Kinderombudsman zijn hier het meest helder over: Nederland handelt hiermee in strijd met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en er is geen empirische ondersteuning voor de veronderstelling dat Nederland hiermee veiliger wordt. De kans is zelfs groot dat strenger straffen averechts uitpakt. Dat effect wordt in de wetenschap ook wel aangeduid met de term “deviancy training”. De ongunstige negatieve beïnvloeding die plaatsvindt als je jongeren met lastig gedrag bij elkaar plaatst. Daarbij komt dat wanneer de pedagogische grondslag niet langer het leidende beginsel van het jeugdstrafrecht is en de nadruk meer komt te liggen op zwaarder straffen, de kans groot is dat daardoor juist meer onwenselijk gedrag zal worden gegenereerd in plaats van voorkomen.
Zowel de RSJ als de Kinderombudsman concluderen dat de voorgestelde verzwaring geen enkele wetenschappelijke steun vindt en dat niet wordt onderbouwd waarom strenger straffen en harder optreden daadwerkelijk bij zou dragen aan een veiliger maatschappij. Daarbij is het opvallend dat bewezen effectiviteit bij strafrechtelijke interventies zoals geldboetes en vrijheidstraffen veel minder een rol speelt dan bij gedragsinterventies. Het is niet meer de recidivevermindering die dan centraal staat, maar de symbolische waarde (de vergelding en de normstelling) van de interventie.
De motivatie achter het adolescentenstrafrecht gaat dan ook verder. Het is een signaal naar de samenleving dat het plegen van strafbare feiten niet wordt geaccepteerd en dat criminaliteit vraagt om een harde doelmatige aanpak. Staatssecretaris Teeven geeft dat ook met zoveel woorden toe als hij stelt dat hij niet alleen zijn oren heeft laten hangen naar de wetenschappelijke inzichten, maar ook naar hoe daar in de samenleving over wordt gedacht.
Er lijkt dus sprake van een slim politiek compromis waarbij enerzijds de beschikbare wetenschappelijke kennis ten grondslag heeft gelegen aan de verhoging van de leeftijd voor toepassing van jeugdstrafrecht naar 23 jaar en waarbij anderzijds aan de roep van de samenleving om een hardere aanpak tegemoet wordt gekomen met verruiming van de mogelijkheden voor toepassing van het volwassenenstrafrecht voor 16- en 17-jarigen en aanscherping van het jeugdsanctie stelsel.
Maar wat nu als de mogelijkheden om strenger strafrechtelijk op te reden daadwerkelijk gebruikt gaan worden? Daarover meer in mijn volgende column.
Reacties: 3
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.
Wat is dan het punt dat deze column wil maken? Gaat dat naar de bekende ruzie toe tussen jeugdreclassering en jeugdzorg over wie deze jongeren moet behandelen? Wie deze kluif na de transitie krijgt toegeworpen?
Die ruzie loopt namelijk al geruime tijd tussen de verschillende lobbyclubs en het zou niet kies zijn als een column van een RMO-lid daarvoor gebruikt wordt.
Zeker niet als dat ten faveure voor de jeugdzorg is, zoals Gerritsens columns meestal zijn.
Of het die kant op gaat, lezen we volgende week. Deze column bevat in elk geval weinig nieuws.
De ruzie is tussen de (volwassen)-reclassering en de jeugdzorg. Want nu valt de jeugdreclassering nog onder de jeugdzorg en is onderdeel van de BJZ's. Maar vanuit de reclassering is er veel kritiek op de BJZ's, men vindt dat die disfunctioneren. Vooral prof. Corinne de Ruiter heeft zich daar in de media zeer sterk over uitgelaten.
Men vindt dat de jeugdreclassering daarom onder de volwasenreclassering zou moeten vallen. Eerder al zijn daar ruzies over geweest tussen Erik Gerritsen en de Reclassering op Twitter. Daarbij gaat het er dan om wie er het vaakst in de media is om te lobbyen voor het eigen standpunt.
Gaat deze ruzie nu hier voort? We zullen het volgende week zien maar het lijkt er zeker op. In dat geval zou Binnenlands Bestuur wel tegenhoor moeten vragen aan Reclasering Nederland of Sjef van Gennip of Corinne de Ruiter (vanuit de reclasseringshoek) ook een tijdelijke column moeten geven.
Dat zou dan immers wel zo fair zijn.