‘Op mijn leeftijd kom je nergens meer binnen’
Honderdduizenden mensen werken voor een bruto uurloon van tien euro of minder. Het boek ‘Onzeker bestaan’ laat zien wie die werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt zijn en hoe ze overleven. In deze voorpublicatie vertelt Jack Kooman over zijn leven. Hij is een van de geportretteerden in het boek.
Vanuit Jack Koomans woonkamer is nauwelijks te zien dat het centrum van Middelburg in mei 1940 een zwaar Duits bombardement heeft doorstaan. Hij kijkt vanaf de bovenste verdieping van zijn portiekwoning uit op een zwierige rij schots en scheve gevels van eeuwenoude panden, aan de overkant van het dok. Middelburg was in de zeventiende eeuw de tweede haven van Europa en een rijke handelsstad.
Kooman geniet elke dag van het zicht op de indrukwekkende koepel van de barokke, zeventiende-eeuwse Oostkerk die boven de trapgeveltjes uittorent. Ook de achterzijde van zijn woning is een historische traktatie: hij kan nog net de punt van de Lange Jan zien. Vijftien jaar geleden werkte hij daar als torenwachter. ‘Een topfunctie’, grapt hij met een verwijzing naar de bijna 91 meter hoge toren, hét symbool van de Zeeuwse hoofdstad.
De jaren tachtig en negentig waren Koomans gloriejaren. In 1983 verhuisde hij met zijn vriendin uit Breda naar het Zeeuwse eiland Walcheren. Ze wilden weleens iets anders beleven dan Brabant. Dat zijn vader oorspronkelijk uit Middelburg kwam en het gezin jarenlang op Walcheren de zomervakantie doorbracht, heeft wellicht in het onderbewuste een rol gespeeld in de keuze voor de Zeeuwse hoofdstad.
Werk hadden Jack Kooman en zijn vriendin allebei niet toen ze Breda verlieten. ‘Ik had niet zo’n ambitie in die tijd en er was werk zat voor mensen als ik.’ Hij had zijn mulodiploma op zak, zijn diensttijd zat erop en hij had al de nodige baantjes achter de rug. In Breda werkte Kooman even makkelijk op de kinderboerderij als in een wasserij of op de expeditie van een brouwerij. ‘Ik rolde telkens van het een in het ander.’
Vrijheid
Het was de tijd van lange haren en stickies roken. Mensen als Jack Kooman legden zich in die jaren niet graag vast op een betrekking. Vrijheid was het hoogste goed. In Middelburg vond hij een baantje in de haven, stapte hij even later vrolijk over naar de bibliotheek en sjouwde hij vervolgens in een chemische fabriek met vaten gif, waaraan een onregelmatigheid op zijn huid nog altijd het aandenken is. ‘Na een tijdje had ik het telkens weer gezien. Dan wilde ik mijn vrijheid terug.’
Dat ging lang goed. Hij en zijn vriendin kregen eind jaren tachtig twee dochters en konden de hele wereld aan. In die tijd liet Kooman toeristen zien hoe prachtig Middelburg was vanaf de Lange Jan, de abdijtoren uit de veertiende eeuw. Dat ging hem goed af en dat was de gemeente Middelburg ook opgevallen. Het was een soort erkenning toen Personeelszaken hem in 1992 bij de gemeentelijke organisatie een baan aanbood als bode. Tot 1997 had Kooman het goed naar zijn zin bij de gemeente Middelburg. Maar in dat jaar sloeg het noodlot toe.
Zijn relatie liep op de klippen en hij raakte volledig de weg kwijt. ‘Het ging in die tijd niet goed met me. Ik werd ziek, bleef veel thuis, kreeg te maken met arbodiensten. Ik dacht: wég met die baan.’ Omdat hij slecht functioneerde, bood de gemeente hem een soepele uittreding aan: een wachtgeldregeling. Dat kwam Kooman voor als een aantrekkelijke vluchtheuvel. Een tijdje negentig procent van zijn toch al niet slechte ambtenarensalaris, dat langzaam afgebouwd zou worden naar zeventig procent. En dan mocht hij ook nog bijverdienen tot hij zijn laatstverdiende loon bereikt had.
De regeling bood precies wat hij zocht: rust en een inkomen. ‘Ik was wanhopig in die tijd en dus blij dat ik even overal vanaf was. Ik dacht: ik kan tot 2001 op dat wachtgeld terugvallen, tegen die tijd heb ik allang weer een baantje. Dat had ik dus nooit moeten doen.’
Lachertje
Eind 2001 was Kooman de magische grens van vijftig jaar gepasseerd. Na een korte periode WW was hij bovendien de bijstand in gevlogen. ‘Had ik eindelijk alles op de rails en wilde ik echt graag weer aan de slag, wilde niemand me meer hebben!’ Hij had even een zogeheten melkertbaan, een gesubsidieerde arbeidsplaats die tot regulier werk moest leiden. Maar daar zat geen perspectief in. Een reïntegratiebureau zou zich over hem ontfermen, maar er gebeurde jarenlang helemaal niets.
‘Het was echt een lachertje. Geen cursus, geen gesprek, gewoon helemaal niets hoorde ik van dat bureau. Ik heb in die tijd tientallen sollicitatiebrieven geschreven, maar het leidde nergens toe. Ik kreeg telkens weer afwijzingen.’ Koomans moeder overleed in februari 2002 en dat leverde een erfenis op. Acht maanden na haar overlijden was, na de verkoop van de woning, duidelijk wat de erfenis zou inhouden. Kooman gaf het bedrag keurig op aan de sociale dienst, maar werd onmiddellijk afgestraft. Hij kreeg op zijn donder omdat hij de erfenis niet meteen na het overlijden van zijn moeder had gemeld. Voor de acht maanden die verstreken waren sinds de dood van zijn moeder moest hij met terugwerkende kracht 8000 euro terugbetalen aan de uitkeringsinstantie.
De sociale dienst dwong hem de hele erfenis ‘op te eten’ voordat hij weer in aanmerking kwam voor een uitkering. Tot eind 2003 leefde Kooman van de spaarcenten van zijn moeder. Geen punt, dacht hij nog steeds, ik vind wel een baantje. ‘Ik had het zonder enig probleem op een slimme manier kunnen regelen, zodat ik die erfenis nog lang als een extraatje had kunnen aanspreken. Maar ik gaf het eerlijk door en dat brak me op.’
Kooman zat graag in zijn woonkamer, met een vrolijk fluitconcert van zijn tropische vogels op de achtergrond, uit te kijken over de oude stad. Maar na een dag werken was het genot toch nét iets intenser, stelde hij steeds wanhopiger vast. Hij moest nog enkele jaren geduld hebben. Pas in het voorjaar van 2006 gloorde er weer hoop. Jack Kooman vond een baan als beheerder in een wijkgebouw in Oost-Souburg, gemeente Vlissingen. Het was weliswaar een baan met behoud van uitkering, maar na rijp beraad besloot hij het toch te doen.
‘Al bood het niet direct perspectief, ik wilde zó graag aan de slag, weer onder de mensen zijn, iets omhanden hebben, dat ik het meteen heb omarmd. Ik heb er nooit spijt van gehad. Ik zit er nu nog, al bijna drie jaar. Ik ga vier dagen in de week fluitend naar mijn werk, op de fiets, twintig minuten van mijn huis.’ Het wijkgebouw biedt vooral faciliteiten voor ouderen. Sporten, kaarten, gezelligheid, vergaderen, alles is mogelijk voor senioren uit de wijk.
Kooman en zijn collega, die in dienst is van de gemeente Vlissingen, zetten dagelijks de tafels en stoelen klaar, zorgen dat er koffie is en dat er drankjes zijn. Wel een goed begin, dacht Kooman. Maar eigenlijk wilde hij gewoon een baan, in plaats van werken met behoud van uitkering. Wat hem bovendien tegen de borst stuitte, was dat zijn collega exact hetzelfde werk deed, maar dan in dienst van de gemeente Vlissingen, en er een paar honderd euro meer voor betaald kreeg.
Armoedeval
Hoewel hij officieel in dienst is van een reïntegratiebedrijf dat hem uitleent aan Vlissingen, trok hij in oktober 2006 bij de gemeente aan de bel. Kon hij niet gewoon een baan krijgen met een salaris, net als zijn collega? ‘Het reïntegratiebureau deed niets voor me, maar er bleek een hoop mogelijk als ik zelf ging praten. Binnen een week was het geregeld.’
Hij kreeg een dienstverband van een jaar, met het minimumloon als salaris en pensioenopbouw. Hij bleef wel gedetacheerd via het reïntegratiebureau. Vlissingen wil op den duur de wijkgebouwen afstoten. Als het gebouw in Oost-Souburg overgaat naar een andere eigenaar, wil de gemeente niet aan Kooman vastzitten. Toch was hij niet ontevreden. Eindelijk perspectief, dacht hij, in ieder geval financieel.
Maar de klassieke armoedeval bleek wagenwijd open te staan. De loonsverhoging had consequenties voor de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, de huursubsidie, de bijzondere bijstand en andere voorzieningen die tot de ‘privileges’ van een laag inkomen behoren. ‘Ik verruilde de bijstand voor een minimumloon en ging er zelfs op achteruit’, stelt Kooman verontwaardigd vast. ‘Ik zat met iets boven de duizend euro voor 32 uur werken te hoog voor de kwijtscheldingsnorm. Het enige voordeel was dat ik niet meer naar de sociale dienst hoefde. Niet meer al die controles en papieren.’
Voorpublicatie: Onzeker bestaan
Fotograaf Chris de Bode en auteur Will Tinnemans portretteren in Onzeker bestaan. Leven aan de rafelrand van de arbeidsmarkt 22 mensen met een bruto uurloon van minder dan tien euro. Ze zijn werkzaam in de schoonmaaksector, glastuinbouw, vleesverwerkende industrie, postbezorging, huishoudelijke hulp- en zorgverlening, supermarkten en de uitzendbranche. Meestal in een parttime baan van 24 of 32 uur. Ze willen meer uren werken, maar vaak kan dat niet omdat hun huidige werkgever niet meer uren kan geven, en arbeids- en reistijden een tweede baan niet toestaan.
De maandinkomens liggen tussen zevenhonderd en vijftienhonderd euro. Permanent rood staan is eerder regel dan uitzondering. Ze vullen de tekorten aan met huur- en zorgtoeslagen, kinderbijslag en extraatjes van familieleden en vrienden. De overheid had lange tijd het imago van een goede werkgever die zekerheid bood. Maar ook daar is voor laagopgeleiden sprake van een onzeker bestaan, vooral na de privatiseringen.
Onzeker bestaan. Leven aan de rafelrand van de arbeidsmarkt, ISBN 978 90 468 05848, Nieuw Amsterdam, 14,95 euro, vanaf midden volgende week in de boekhandel
Deze kopsuggereert dat alleen de leeftijd de doorslaggevende factor zou zijn. Als ik dan het hele verhaal lees, zijn er mijns inziens genoeg werkgevers/P&O'ers die zo'n werknemer niet zien ziten: 12 banen, 13 ongelukken en regelmatig ziek?