Lezen en schrijven als basis
Een onvoorstelbaar aantal mensen in Nederland is functioneel analfabeet. Campagnes om er iets aan te doen wierpen weinig vruchten af. De hoop is nu gericht op gemeenten. ‘Losse projectjes zijn er genoeg, wat nodig is is structurele aandacht.’
Het is een raar cijfer voor een land dat stelt een kenniseconomie te zijn, maar anderhalf miljoen Nederlanders kunnen niet goed lezen en schrijven. Internationaal vergelijkend onderzoek uit 1999 wees uit dat ongeveer tien procent van de bevolking functioneel analfabeet is. Dat betekent dat ze wel enige scholing hebben gehad, maar niet genoeg kunnen lezen en schrijven om zich zelfstandig staande te houden in de maatschappij.
Eind dit jaar verschijnt een nieuw onderzoek met meer recente cijfers. Maar het percentage laaggeletterden zal nog steeds rond die tien procent van de bevolking zitten, schat de directeur van de Stichting Lezen & Schrijven, Margreet de Vries. De stichting werd in 2004 opgericht door prinses Laurentien, en heeft als doel aandacht te genereren voor laaggeletterdheid. Bijvoorbeeld met de Week van de Alfabetisering, die volgende week wordt georganiseerd.
De Vries (34) is sinds 2005 directeur: ‘De samenleving wordt ingewikkelder, het basisniveau dat van mensen wordt gevraagd ligt steeds hoger. En er blijft een grote aanwas van jongeren die van school komen met onvoldoende taalvaardigheden. Met name op bepaalde beroepsopleidingen is het taalonderwijs ondergesneeuwd geraakt.’ Daarbij werkt het lage taalniveau besmettelijk, legt De Vries uit. ‘De naschoolse opvang bijvoorbeeld is een belangrijke plek voor kinderen om hun taalvaardigheden te ontwikkelen. Daar werken echter ook begeleiders die laaggeletterd zijn.’
Pogingen van de overheid om laaggeletterdheid terug te dringen zijn tot nu niet erg succesvol. Ondanks grote landelijke en regionale mediacampagnes, waarin laaggeletterden werden opgeroepen op cursus te gaan, bleef het aantal cursisten lang schommelen rond de 5500 per jaar. De grote les uit die periode: je kunt wel klaslokalen inrichten, maar daarmee zitten ze ook niet meteen vol.
De Vries: ‘De mensen die scholing nodig hebben komen niet vanzelf. Het gaat namelijk niet om niet willen, maar eerder om niet durven. Laaggeletterden weten vaak zelf niet dat er meer mensen zijn met hetzelfde probleem, zij schamen zich diep en zonder gerichte communicatie over de mogelijkheden om alsnog terug te gaan naar school zullen zij nooit die stap zetten. Door laaggeletterden in te laten zien dat het onderwijs op de ROC’s heel anders is ingericht dan vroeger op hun lagere school, neem je al een belangrijke drempel weg.’
Gerichte werving
Sinds 2006 zetten meer ROC’s in op gerichte werving van laaggeletterden. Die aanpak betaalt zich heel langzaam uit, blijkt uit een evaluatie van het onderzoeksbureau Cinop, die deze zomer aan de Tweede Kamer werd gestuurd. Vorig jaar volgden in totaal negenduizend volwassenen een traject. Het doel om over twee jaar 12 duizend mensen op een cursus te krijgen ‘lijkt haalbaar’, schrijven de onderzoekers voorzichtig. Belangrijke voorwaarde is dan wel dat er nog meer aandacht, tijd en geld wordt besteed aan werving, benadrukken ze. En daarvoor zijn de gemeenten belangrijk. Waar gemeenten en ROC’s samenwerken, worden meer deelnemers geworven, laat het onderzoek zien.
Maar juist bij gemeenten blijft de aandacht voor laaggeletterdheid achter, constateert De Vries. Her en der zijn wel losse projecten, maar structurele aandacht voor het fenomeen hebben er maar weinig. ‘Gemeenten krijgen natuurlijk al verschrikkelijk veel over zich heen. Dat ze dit als de zoveelste taak zien die ze op hun bordje krijgen, begrijp ik op zich wel. Maar ze hebben een hoop te winnen door er wel aandacht aan te besteden’, meent ze. ‘Een groot deel van de laaggeletterden is werkloos of blijft hangen in kortdurende, kleine baantjes. Door eerst wat aan laaggeletterdheid te doen, krijg je ze gemakkelijker uit de uitkering. Op de korte termijn is het een investering, maar het betaalt zich wel uit. Iedereen stort zich nu op die groep niet-particperende burgers, de economie vraagt dat iedereen meedoet. Maar voor een groot deel van hen is eerst goed leren lezen en schrijven de basis.’
Participatiefonds
Volgend jaar gaat het geld voor volwasseneneducatie op in één groot participatiefonds, samen met het geld voor reïntegratie en inburgering. De bedoeling is dat gemeenten zo gemakkelijker het geld kunnen inzetten en minder aan regels gebonden zijn. De Vries ziet het fonds als een bedreiging én als een kans. Een bedreiging omdat ze vreest dat gemeenten het geld vooral in zullen zetten op de gemakkelijkste groepen: ‘De inburgeraars en de mensen die moeten reïntegreren zijn al bekend bij gemeenten, de laaggeletterden niet. Die moet je eerst zelf gaan zoeken.’
Een overeenkomst tussen het ministerie van Onderwijs en de Vereninging van Nederlandse Gemeenten dat gemeenten straks minimaal evenveel trajecten inkopen als nu, moet voorkomen dat de aanpak van laaggeletterdheid ondergesneeuwd raakt.
Maar het fonds biedt gemeenten ook kansen om meer samenhangend beleid te ontwikkelen, stelt De Vries: ‘Het is nooit een kwestie van óf óf. We moeten stoppen om alles in hokjes te willen stoppen. Reïntegratie, inburgering, lezen en schrijven - het heeft grote raakvlakken. Hopelijk zullen gemeenten het ook zo oppakken en al die dingen aan elkaar knopen. Er zijn mogelijkheden genoeg. Neem de formulierenbrigades die veel gemeenten nu hebben om mensen met een uitkering of op het minimum te helpen met het aanvragen van voorzieningen. Die zien heel veel laaggeletterden. Biedt ze een cursus aan zodat ze die formulieren zelf kunnen invullen. Train je medewerkers van het Wmo-loket om laaggeletterdheid te herkennen, en instrueer het reïntegratiebedrijf om bij signalen van laaggeletterdheid door te verwijzen. Gemeenten kunnen heel veel doen.’
Met de wetenschap dat tien procent van de Nederlanders laaggeletterd is, lijkt de ambitie van 12 duizend opleidingen in 2010 nogal bescheiden. De Vries: ‘Ik zeg weleens gekscherend: we hoeven in ieder geval niet te vrezen voor wachtlijsten bij de volwasseneneducatie. De bedoeling is natuurlijk dat er meer cursisten komen. Maar tegelijk komen we dan wel voor andere uitdagingen te staan. De gemiddelde leeftijd van de docenten is 55, die gaan straks allemaal met pensioen. Een speciale opleiding ontbreekt. Het is funest voor de aanpak van laaggeletterdheid als we de kwaliteit niet kunnen bieden. Iedereen kan leren lezen en schrijven, maar dan moeten er wel docenten zijn. Ik maak me daar zorgen over.’
Het terugbrengen van het percentage laaggeletterden is niet het voornaamste doel. De Vries: ‘Belangrijker dan ons blind te staren op de aantallen, vinden we dat de aanpak structureler wordt. Al sinds de jaren ‘70 gebeurt er wel van alles, maar het beklijft niet. Inspanningen zijn te vaak afhankelijk van één persoon en als die vertrekt, dan stort de hele boel in. Ons doel is om alertheid op laaggeletterdheid ingebed te krijgen. Als een school merkt dat ouders van een leerling niet goed kunnen lezen en ze verwijst naar een traject, dan zijn we goed bezig. Ook huisartsen, consultatiebureaus en reïntegratiebedrijven: als die zich bewust zijn van wat zij kunnen doen, dan is onze missie geslaagd.’
Van 11 naar 66 cursisten
‘Ik hoor wel eens van bedrijven: als ik mijn mensen goed leer lezen en schrijven, dan ben ik ze kwijt. Dat is wel cynisch’, zegt Aart Kleyer. De gepensioneerde directeur van een onderwijsinstelling is in Kampen de motor achter de stijd tegen analfabetisme. Kleyer is lid van de lokale Rotary, die precies dit punt als één van de doelstellingen heeft. Hij richtte een projectgroep op met daarin de bibliotheek, het ROC en twee gemeenteambtenaren. Kleyer: ‘Er gebeurde heel weinig. In 2003 had het ROC elf cursisten, terwijl de doelgroep uit zo’n 4500 Kampenaren bestaat. Sinds 2005 zijn wij bezig en nu zijn er 66 mensen aan het lessen.’
Het geheim is volgens hem een persoonlijke aanpak. ‘Folders uitdelen werkt niet. Je moet het gesprek aangaan, mensen direct benaderen. Wij gaan zelf actief op zoek naar de doelgroep. Dus bij bedrijven langs, of de Voedselbank. Die was op een gegeven moment verhuisd, maar er kwamen nog steeds mensen aan de deur: die konden het briefje dat daar hing dus niet lezen.’ Bij dat zoeken naar de doelgroep moet je vooral creatief zijn, vertelt de Rotariaan: ‘Een rijinstructeur vertelde ons dat hij geregeld meemaakte dat mensen het theorie-examen niet haalde omdat ze niet goed konden lezen. Daarop hebben we alle rijscholen in de stad benaderd voor een informatieavond. Daar kwam helaas niemand op af, blijkbaar zien die rijschoolhouders het niet als hun taak. Maar daar verzinnen we nog wel wat op.’
‘Ik heb het eerder door dan m’n vrouw’
Niet goed kunnen lezen en schrijven heeft ook voordelen. Je gaat er films bijvoorbeeld heel anders van bekijken. ‘Vaak heb ik eerder dan mijn vrouw door wat er gaat gebeuren. Terwijl zij de ondertiteling goed kan lezen en ik niet. Je ontwikkelt er een speciaal soort zintuig door, denk ik’, lacht Herman de Boorder. De nu 71- jarige Amsterdammer leerde pas op zijn 65e lezen en schrijven. Dat van die films is handig, maar verder heeft hij er vooral last van gehad dat het alfabet voor hem lange tijd een geheimtaal was. Meisjes maakten de verkering uit, en een baan heeft hij nooit lang kunnen houden, waardoor hij nu geen pensioen heeft.
‘Soms werd ik ontslagen omdat ik opdrachten niet goed kon uitvoeren. Andere keren stopte ik er zelf maar mee voordat de baas erachter kwam.’ Van laaggeletterden wordt vaak gezegd dat ze zich schamen voor hun ‘handicap’, maar dat was voor De Boorder niet zozeer het punt: ‘Ik was er best wel open over, maar gewoon niet tegen de baas. Want dan wist ik meteen al dat ik weg zou moeten.’
Dat hij pas zo laat toch weer een poging tot leren lezen waagde, had veel te maken met zijn afkeer van het onderwijs. ‘In de jaren ‘80 heb ik het nog wel eens geprobeerd. Maar ik vond het niks in zo’n klas. Het onderwijs was toen heel anders dan nu. Nu zijn er computers en kun je zelf bepalen wanneer je waaraan wilt werken, dat vind ik prettiger.’ Nu heeft hij alsnog een mooie carrière: als alfabetiseringsambassadeur geeft hij voorlichting en probeert hij andere laaggeletterden over te halen op cursus te gaan. ‘Soms haal ik mensen thuis op en ga met ze mee naar school. We drinken koffie in de kantine, ik laat ze zien hoe het werkt, stel ze aan de docent voor. Dat helpt om mensen over de drempel te krijgen, ze moeten gewoon zien hoe het eraan toegaat.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.