Lerend vermogen broodnodig bij transitie jeugdzorg
Voor het welslagen van de decentralisatie van de jeugdzorg is het cruciaal dat de transitie jeugd met lerend vermogen gepaard gaat, betoogt Leonard Geluk.
Over het rapport ‘Is de zorg gegrond?’ van de Kinderombudsman is veel ophef ontstaan nadat het vorige week aan de Tweede Kamer werd aangeboden. Zelfs Buitenhof besteedde zendtijd aan dit thema. Het onderzoek ging over het feitenonderzoek dat aan de basis staat van ingrijpende beslissingen in de jeugdzorg. Beslissingen om kinderen uit huis te plaatsen of onder toezicht te stellen.
De Kinderombudsman begint positief: uit het onderzoek blijkt dat het AMK, Bureaus Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming over het algemeen professioneel en deskundig te werk gaan. Vervolgens komen de zorgen aan de orde. Fouten in het onderzoeksproces en rapportages komen met enige regelmaat voor. Dat varieert van een te eenzijdige duiding van incidenten tot het vermengen van feiten en meningen. Ook is er sprake van onzorgvuldige bronvermeldingen en het niet navolgbaar formuleren van conclusies. De Kinderombudsman geeft aan dat fouten om verschillende redenen kunnen ontstaan. Bijvoorbeeld doordat professionals onder druk staan om snel te werken, of doordat sommigen niet voldoende reflecteren op gemaakte keuzes en hun eigen pedagogische normen. Een andere reden is dat sommige professionals over onvoldoende vaardigheden beschikken om met een vaak complexe doelgroep ouders te werken. Daartegenover staat dat ook ouders soms een machtsstrijd met elkaar of met jeugdzorg aangaan.
Bij het doornemen van het rapport van de Kinderombudsman moest ik denken aan het essay ‘Ramp of misstand? Commissies lossen het niet op’ van bestuurskundige Hans de Bruijn. Dat las ik eind november in Trouw. Hierin stelt De Bruijn dat hoe sterker de maatschappelijke emotie − verontwaardiging, angst, morele afkeuring − hoe minder we in zijn voor genuanceerde verhalen. We willen een overzichtelijk, rond verhaal, zonder rafelranden en losse einden. Commissies hebben in dergelijke situaties de neiging de werkelijkheid te versimpelen en de analyse te eenvoudig te houden. Eén van de valkuilen bij onderzoeken is volgens De Bruijn dat de ‘waarom-vraag’ niet wordt gesteld.
Deze vraag komt op bij het lezen van het heldere verhaal van de Kinderombudsman. Waarom? Waarom staan professionals onder druk bij het maken van rapportages over gezinnen en kinderen? Waarom wordt er onvoldoende gereflecteerd op eigen handelen door professionals? Hoe kan het dat medewerkers over onvoldoende vaardigheden beschikken om met een complexe groep ouders te werken? Waarom kan het gebeuren dat een machtsstrijd tussen ouders leidt tot fouten in rapportages, maar vooral ook: hoe is dat uit te sluiten? Het antwoord op deze ‘waarom-vragen’ bepaalt of we leren van de misstanden en fouten. Heeft de professional onvoldoende tijd om zijn werk goed te doen? Hoe zit het met de werkdruk? Hoe zit het met de kwaliteit van de professional en welke stappen zetten we om de kwaliteit te verhogen? Klopt het dat er sprake zou kunnen zijn van perverse prikkels in het systeem en hoe kan het systeem dan zo veranderen dat hier geen sprake meer van kan zijn?
Een rapport heeft alleen zin als we er echt van leren, dat we de ‘waarom-vraag’ blijven stellen. Juist met het oog op de decentralisatie van de jeugdzorg is die vraag relevant: wethouders, wat zijn de lessen die we trekken vanuit het rapport? Wat gaan gemeenten straks anders doen? Hogere eisen stellen aan professionals? Meer tijd voor onderzoek? Meer scholing om beter met complexe vraagstukken om te gaan? Of hebben we te accepteren dat er in een ingewikkelde samenleving fouten worden gemaakt omdat het volledig uitsluiten van fouten niet haalbaar, niet werkbaar en niet betaalbaar is?
Waarom gaat het mis en hoe kan een gemeente dit straks voorkomen? Het is aan gemeenten om hier antwoorden op te formuleren. Anders verandert er niets. De Kinderombudsman kan dan volgend jaar hetzelfde rapport uit de kast halen en opnieuw presenteren.
Ik hoop dat de transitie vooral met lerend vermogen gepaard gaat. Dan verandert er echt iets. En dat is mijn wens voor de decentralisatie. Dit is meer dan een kerstwens. Het is de harde noodzaak voor het welslagen van de decentralisatie van de jeugdzorg.
Leonard Geluk
Meer columns van Leonard Geluk vindt u hier.
Wat er nu moet komen is minimale jeugdzorg, stop het aanleveren van nieuwe klantjes via de meldcode omdat die kinderen toch niet goed geholpen worden. Het wordt vaak alleen maar erger. En laten gemeenten zich concentreren op nieuwe ondernemingen, fis elan, fris bloed en alle het oude jeugdzorgpersoneel ontslaan. Inclusief en meest en vooral de vele gecorrumpeerde bestuurders.
Nieuwe ondernemingen blijven ook niet lang fris, maar nu is het de enige optie samen met de oude jeugdzorg volledig op te doeken. Niet door alles te vervangen maar door herbezinning op de kerntaken (dus bv niet de ineffectieve maar peperdure jacht op mogelijke gevallen van kindermishandeling)
Kindermishandeling is vaak nauwelijks te bewijzen, kinderen zijn loyaal aan de ouders en een systeem kan daar niets in doen. Echt bewijsbare gevallen en zware verwaarlozing zouden de kern moeten zijn van de jeugdzorg. Daar moet de aandacht heen.
En verder zouden er dan wegloophuizen kunnen komen voor oudere kinderen. Zonder 'behandeling', zonder 'hulpverleners' maar met onderwijzers, dansles, muziekles, sport en heel veel taarten en pannekoeken bakken. Gezelligheid, een thuis.
Gemeenten moeten vooral niet op de huidge bestuurders in de jeugdzorg vertrouwen maar helaas doen ze dat nou juist wel. En geeft Binnenlands Bestuur nog een column ook aan een van de beruchtste bestuurders qua fouten en extra aandacht van de inspecite en continue vernietigende rapporten van de Amsterdamse rekenkamer.
Als gemeenten op zo'n bestuurder afgaan die helemaal niet wil leren van fouten maar vooral wil benadrukken hoe goed men het doet (en hoeveel geld dat na de transitie waard is), dan zal de jeugdzorg nooit verbeteren maar voor kinderen alleen maar nog rampzaliger worden.