‘Mooie ideeën, maar wie zet de stappen?’
Al jaren luiden beroepsgroepen, wetenschappers en inspecties ‘de noodklok’ over de situatie in de jeugdbescherming.
De crisis in de jeugdbescherming is ongekend groot. Minister Weerwind (Rechtsbescherming, D66) verwijst voor de oplossing onder meer naar gemeenten. Maar volgens hoogleraar Jeugdrecht Mariëlle Bruning is vooral het rijk nu aan zet. ‘Gemeenten valt niets te verwijten, ze zitten helemaal klem.’
Al jaren luiden beroepsgroepen, wetenschappers en inspecties ‘de noodklok’ over de situatie in de jeugdbescherming. De waarschuwingen richting Den Haag die in september klonken waren echter ongekend alarmerend. Zo riepen de inspecties Gezondheidszorg en Jeugd en Justitie en Veiligheid het kabinet op om onmiddellijk in te grijpen.
De grootste mokerslag kwam echter van de Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, gemaakt in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid. De kwaliteit van het huidige jeugdbeschermingstelsel is zó ondermaats, zo staat hierin vrij vertaald, dat overheidsingrijpen in gezinnen eigenlijk niet meer legitiem is.
Zo slecht als de situatie nu is, is hij de afgelopen 30 jaar niet geweest
‘Het is in de jeugdbescherming nooit heel goed gegaan’, zegt hoofdonderzoeker Mariëlle Bruning, hoogleraar Jeugdrecht aan de Universiteit Leiden. ‘Ook was er altijd te weinig geld. Maar zo slecht als de situatie nu is, is hij de afgelopen 30 jaar niet geweest.’
Tijdens het recente debat in de Tweede Kamer zei minister Weerwind dat hij de crisis in de jeugdbescherming alleen samen met andere partijen kan oplossen, zoals de gemeenten. Vindt u dat terecht?
‘Ik vind dat het rijk vooral zelf de regie moet gaan nemen omdat het anders gewoon niet goedkomt. Minister Weerwind verwijst ook naar allerlei beleidsprogramma’s van zijn voorganger, zoals Scheiden zonder schade en Geweld hoort nergens thuis. Dat zijn allemaal mooie ideeën, maar wie zorgt ervoor dat de bijbehorende stappen ook gezet worden, dat partijen zich houden aan gemaakte afspraken? Dat moet de rijksoverheid doen. Ik zie wel dat de betrokken ministeries van Justitie en Veiligheid en VWS zijn doordrongen van de urgentie van de problemen, maar ik zie ook wéér gebeuren wat er al jaren gebeurt en waar we echt mee moeten stoppen: het verwijzen naar andere partijen, bijvoorbeeld naar Jeugdzorg Nederland, de Raad voor de Kinderbescherming, rechters en gemeenten.’
Toch is er ook wel degelijk ook een rol voor gemeenten, een waar veel kritiek op is. Zo zouden zij bijvoorbeeld te weinig betalen voor de diensten van organisaties die zich bezig houden met de jeugdbescherming.
‘Daar wordt inderdaad over geklaagd. Gelukkig heeft minister Weerwind aangekondigd dat er één vast, landelijk tarief komt waar alle gemeenten zich aan moeten houden. Het is ook te gek voor woorden dat de ene gemeente nu minder geld geeft voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel dan de andere.’
Gemeenten moeten er ook voor zorgen dat jeugdbeschermers kunnen kiezen uit het hele palet aan relevante jeugdzorg. In de praktijk gaat dit lang niet altijd goed, zo blijkt uit uw evaluatierapport.
‘En dan krijg je de ingewikkelde situatie dat de Jeugdwet zegt dat jeugdbeschermers van de gecertificeerde instellingen geheel zelf mogen bepalen welke aanbod er nodig is voor een kind met een rechterlijke beschermingsmaatregel, maar dat gemeenten zich hier vervolgens toch mee bemoeien. Het komt echt regelmatig voor dat zo’n gemeente, of een samenwerkingsverband van gemeenten, zegt dat een bepaalde behandeling te duur is, of op. Ik vind dat echt van de gekke.’
Hoe is deze situatie volgens u ontstaan?
‘Vroeger hadden we een systeem waarbij kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel altijd voorrang kregen op jeugdhulp. Was er een wachtlijst, dan kwamen zij bovenaan te staan. Het nadeel daarvan is dat je als hulpverlener meer kinderen de jeugdbescherming intrekt omdat je de hulp dan sneller krijgt geregeld – dat zag je ook gebeuren. Daarom is op een gegeven moment gezegd: gebruikers van jeugdhulp vormen één groep met dezelfde rechten.
En daardoor loop je nu dus de kans dat een gemeente teveel paardencoaching heeft ingekocht, waarvan je je kunt afvragen hoe vaak dat nou écht noodzakelijk is, waardoor er onvoldoende geld is voor het gespecialiseerde aanbod voor kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel. Dat is in mijn ogen een grote weeffout. Bij de totstandkoming van de Jeugdwet is vanaf het begin duidelijk onvoldoende nagedacht over de groep kinderen die gedwongen zorg krijgt. Die wet gaat helemaal uit van mondige ouders die zelf om hulp vragen, waarbij de ouders die het hardst roepen het eerste aan de beurt lijken te zijn. Maar ouders die te maken krijgen met een jeugdbeschermingsmaatregel willen de hulp die er nodig is helemaal niet – dat is precies de reden waarom deze kinderen in de jeugdbescherming terechtkomen. De staat moet wel voor ze opkomen, want er is niemand anders die dat doet.’
Waarom vallen deze kinderen, die gedwongen zorg ontvangen, in uw ogen per definitie onder de verantwoordelijkheid van de staat?
‘Nederland heeft zich gecommitteerd aan allerlei verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Kinderrechtenverdrag. En dan kan je als minister wel zeggen dat je de jeugdzorg hebt gedelegeerd, maar er zijn inmiddels uitspraken van het Europese Hof die zeggen: prima, maar dan moet je wél zorgen dat het op orde is en blijft. Want uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van een lidstaat of een verdragsstaat en dat is het rijk.’
Neemt u gemeenten iets kwalijk in deze crisis?
‘Gemeenten valt niets te verwijten, ze zitten helemaal klem. Zij moesten deze taak in 2015 op zich nemen, terwijl er tegelijkertijd fors werd bezuinigd op de jeugdzorg. In Denemarken ging zo’n stelselwijziging juist gepaard met een paar jaar lang méér budget. Het gaat bij deze doelgroep bovendien om heel ingewikkelde vraagstukken waarvoor zeker in kleinere gemeenten vaak de expertise niet aanwezig is. Deze zorg moet dan ook centraal worden ingekocht, of op zijn minst regionaal, met vaste landelijke tarieven. Die kant gaat het nu gelukkig ook duidelijk op.’
U roept in uw evaluatierapport op tot noodmaatregelen. Aan welke maatregelen denkt u?
‘Ik zou de voorrangsbehandeling voor kinderen binnen het gedwongen kader – al is het tijdelijk als noodgreep – willen herinvoeren. Dat is misschien vloeken in de kerk, maar ik vind echt dat we deze kinderen nu teveel in de kou laten staan. Daarnaast zou ik onmiddellijk de conflictscheidingen uit de caseload van jeugdbeschermers halen en alle tijd besteden aan kinderen die hun aandacht het hardst nodig hebben. Ook minister Weerwind omarmt dit idee gelukkig en wil het gaan uitvoeren. Er zijn conflictscheidingen waarbij een kind echt in de knel komt en een kinderbeschermingsmaatregel op zijn plaats is. Heel vaak zie je echter dat de ouders prima kunnen opvoeden maar alleen niet meer samen door één deur kunnen. Het gaat dus vaak om een heel andere doelgroep dan ouders die hun kind zelf niet kunnen opvoeden maar ook geen hulp accepteren.’
Wat zouden gemeenten op de korte termijn kunnen doen aan de problemen in de jeugdbescherming?
‘Zorgen voor voldoende capaciteit van jeugdbescherming en, zolang dit nog niet landelijk is geregeld, voor realistische tarieven. Weet je er als inkoper niet zo veel vanaf, vraag dan aan iemand om mee te kijken. En bemoei je inhoudelijk gezien liever niet met de hulp aan kinderen met een beschermingsmaatregel, precies zoals de Jeugdwet voorschrijft.’
Bij naar schatting 70 procent van de gezinnen die te maken krijgen met een onder toezichtstelling is sprake van een complexe echtscheiding. Hoe verklaart u dat hoge percentage?
‘Dit is een interessante maar ook ingewikkelde nieuwe ontwikkeling. Meestal zit het zo: een hoofdouder – iemand die meer dan de helft van tijd de opvoeding op zich neemt, vaak de moeder – wil een kind na de scheiding niet meegeven aan de andere ouder voor omgang. De ouder die daardoor in de kou staat, grijpt vervolgens álles aan om dat te veranderen. Eerst klopt hij of zij aan bij de vrijwillige hulp, maar daar wil de ex-partner meestal niet aan mee werken. En dan stapt zo’n ouder steeds vaker via de Raad voor de Kinderbescherming naar de kinderrechter in de hoop dat die een omgang kan afdwingen. Het wordt dus ingezet als een nieuw instrument. In de praktijk zie je echter dat dit zelden iets oplost. Het is dan ook heel goed dat steeds meer gemeenten voor deze doelgroep aanbod creëren binnen het vrijwillige kader, zoals mediation.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.