Advertentie
sociaal / Column

Gekrakeel en vroege herinneringen

Als je een ‘zonde’ beging kreeg je een vlek op je ziel. En met veel zonden werd-ie zwart. Ik verwarde het woord ‘ziel’

01 november 2012

Zomaar tussen al het gekrakeel over de ‘grote transities’ naar de gemeenten, mijmer ik eens even helemaal weg.

Ik stond samen met mijn moeder en zus op de stoep voor het zebrapad, met aan de overkant zo’n knipperlicht, een oranje lichtbol op een zwart-witte paal. Het moet dus de jaren vijftig zijn geweest. Ik was nog geen vijf jaar oud en plotseling bij die knipperbol besefte ik dat mijn gedachten van mij waren. Dat mijn zusje die niet kon kennen. En mijn moeder ook niet. Dat was zo’n sterke gewaarwording dat ik nu nog die knipperbol zie. Kennelijk had ik daarvóór het idee dat mijn gedachten voor iedereen een open boek waren. Dat iedereen kon zien en weten wat ik dacht. Dat er een soortement van collectieve gedachten waren. Wat een zaligheid toen ik besefte dat mijn gedachten mijn eigen gedachten waren.

Enne…

Ik moet een jaar of vier zijn geweest, toen ik als katholiek zieltje voor het eerst in aanraking kwam met het begrip ‘ziel’. Als je een ‘zonde’ beging kreeg je een vlek op je ziel. En met veel zonden werd-ie zwart. Ik verwarde het woord ‘ziel’ met ‘hiel’. Jarenlang inspecteerde ik scherp mijn hielen. Die mochten niet zwart worden. In mijn beleving huisde de ziel in mijn hiel. Echt heel lang gedacht. 

En na je ‘communie’ moest je altijd door de week naar de kerk om te biechten. Zonden. Je kon je daar als 7, 8-jarige niks bij voorstellen, maar biechten moest je. Dan verzon je wat. En je kreeg van de priester namens god altijd vergiffenis, je moest een aantal weesgegroetjes en onzevaders bidden en dan huppelde je ‘vrij van zonden’ vrolijk naar huis. Ik had één ‘zonde’ waarvan ik dacht dat dat echt heel zondig was. Dus dat bekende ik steeds maar weer in het biechthokje. Ik had namelijk ontdekt dat ik in allerlei verschillende gezelschappen telkens een andere rol speelde. Of zo iets. Bij een tante was ik een lief meisje, op school een kletsmajoor, thuis gewoon weer anders, bij buren een kreng, op straat stoer, bij vriendinnen een vleier en zo voort. Ik dacht: dat is vast ‘huichelachtig’. En huichelen was zondig, net zo iets als jokken. Dus ik had een zonde die ik kon bekennen en dan kreeg ik vergiffenis. Later, veel later, kwam ik er achter dat het geen ‘huichelen’ was maar gewoon normaal gedrag. Iedereen gedraagt zich anders in verschillende omstandigheden.  

Zo, en volgende keer weer over het gekrakeel in de jeugdzorg.

Mechtild Rietveld

Meer columns van Mechtild Rietveld vindt u hier.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie