Advertentie
sociaal / Column

Foutje, bedankt!

Ook de ambtenaar die in een ontslagzaak uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld kan hier nog behoorlijk wat geld aan overhouden. U zult gelijk denken: Hoe dan? Als de verantwoordelijke minister maar lang genoeg talmt met uitvoeren van een rechterlijke uitspraak waarbij de rechter een dwangsom heeft opgelegd.

30 september 2011

Het overkwam een ambtenaar bij het ministerie van Veiligheid en Justitie. In 2002 sloot zij, na conflicten op het werk en een periode van ziekte, een overeenkomst met de minister. Hierbij werd afgesproken dat zij na een periode van outplacement eervol zou worden ontslagen. Dat eervolle ontslag werd gegeven met ingang van 1 juli 2004, maar de ambtenaar was het niet eens met de grondslag en ging hierover procederen. Volgens haar had moeten worden gekozen voor ‘verstoorde verhoudingen’ als grondslag voor het ontslag in plaats van ongeschiktheid.

 

De rechtbank was het, in 2006, met haar eens en bepaalde dat de minister een nieuw besluit moest nemen over het ontslag, met die grondslag van verstoorde verhoudingen. Omdat dat nieuwe besluit maar uitbleef, bepaalde de kort-geding rechter later nog dat de minister een dwangsom werd verschuldigd zolang er geen nieuw besluit werd genomen. De minister kwam echter nog steeds niet in beweging. Uiteindelijk, maar pas na ruim drie jaar, nam de minister een nieuw besluit over het ontslag, met die gewijzigde ontslaggrond. De dwangsommen die de minister verschuldigd was waren inmiddels opgelopen tot 30 duizend euro .

 

De ambtenaar vocht ook dat tweede besluit nog aan, omdat zij het niet eens was met de aan het ontslag verbonden uitkeringen. Zij was van oordeel dat zij aanspraak kon maken op verdergaande voorzieningen. Zij werd hierin uiteindelijk door de Centrale Raad van Beroep in het ongelijk gesteld. Dit tweede ontslagbesluit kon volgens de rechter dus in stand blijven. Maar de minister moest inmiddels wel 30 duizend euro aan dwangsommen betalen aan de ambtenaar. Daar kwam in hoger beroep nog eens een bedrag van 3500 euro bij. Dit bedrag moest de minister betalen als immateriele schadevergoeding, omdat de hele procedure, vanaf het eerste bezwaarschrift in juli 2004 tot aan de einduitspraak op 8 september 2011, meer dan zeven jaar had geduurd.

 

Waarom het allemaal zo lang heeft geduurd is niet duidelijk. De zaak was inhoudelijk niet bijzonder ingewikkeld, en het lag ook niet aan de ambtenaar dat het allemaal zo lang duurde. De zaak is op het ministerie kennelijk ergens in een la beland zonder dat iemand er lange tijd naar omkeek. Een slordigheid van de minister in het voordeel van de ambtenaar, die er uiteindelijk bijna 40 duizend euro aan heeft overgehouden. +

 

CRvB 8 september 2011, LJN: BT2081  

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie